Ontmoeting met Winnetou

IN RUURLO IS DE STRIJDBIJL WEER BEGRAVEN


R. Kalkhoven 1




Op deze foto ziet u het duo Winnetou (rechts) en Old Shatterhand (met beremuts), nadat de beer geschoten is.



Old Shatterhand met mustang en berendoder.


De verloofde 2 van Winnetou, Nscho Tschi.

In het Riekenbargse bos te Ruurlo hebben wij Winnetou ontmoet. We hadden al veel over hem gelezen, maar we hadden hem nooit van nabij gezien. Hij had gewoon een kakipak aan met franje en een veren hoofdtooi op. Ook had hij zijn zilverbuks bij zich, die met een likje verf was bijgewerkt. Tot onze verrassing sprak hij vloeiend Nederlands. Hij vond de omgeving van Ruurlo een uitstekend operatieterrein voor zijn Apachen. In tegenstelling tot de onder buitenlanders heersende gewoonte vertelde hij ons niet, dat hij Amsterdam een mooie, oude stad vond en Rotterdam een karakteristiek voorbeeld van moderne stedebouw. Ook bleek hij geen plannen te hebben voor een rondvaart door de grachten of een bezoek aan de Euromast. Wel was hij vastbesloten om zo spoedig mogelijk de strijdbijl op te graven, symbolisch dan wel te verstaan, want zijn eigen tomahawk had hij al tussen zijn gordel zitten.
Old Shatterhand hebben wij ook gesproken. Hij had zijn leren vest aan en zijn bontmuts op en niet alleen had hij zijn geweer „de berendoder” bij zich, maar ook zijn mustang. Hij was kleiner dan wij van zulk een legendarische krachtpatser hadden verwacht en hij leek ons bedachtzamer dan wij meenden dat hij vroeger was. Maar wat wil je? Als er ieder ogenblik een vijand in je nek kan springen, word je vanzelf wat voorzichtiger. Een held was hij echter wel. Terwijl wij even niet keken, had hij met een mes een enorme beer geveld, een dier zo groot, dat er vier sterke mannen aan te pas moesten komen om het weg te slepen.
Minder te spreken waren wij over het feit, dat hij Old Wabble, een oude schurk, die een Indiaan had opgehangen, in een goedmoedige bui de vrijheid gaf. Zo iets doe je niet. Daarmee haal je jezelf moeilijkheden op de hals. Nou, en die kwamen dan ook prompt.
Daarna hebben wij nog kennis gemaakt met een heleboel vreemde lieden, die allen een inborst hadden zo blank als van engelen of zo gemeen als van duivels. Zo bijvoorbeeld Intschu Tschuma, de vader van Winnetou, een fijne man, met wie we wel geen vredespijp, maar toch wel een sigaret gerookt hebben, en Nscho Tschi, de verloofde van Winnetou. We hebben nooit geweten, dat Winnetou verloofd was, maar ja, sinds onze jeugd is de tijd natuurlijk niet blijven stilstaan en we kunnen best begrijpen, dat hij ons niet dadelijk een kaartje gestuurd heeft.
Ook hebben wij Rattler ontmoet, een dronkaard, die Klehki Petra, een zendeling of missionaris – de religie laten we er even buiten – voor onze ogen vermoordde. Later hebben wij nog even met de man gesproken en je staat er versteld van, hoe zo’n moordenaar achteraf toch nog meevalt. Hetzelfde ondervonden wij met de Kiowa-Indianen, die wij eerst sympathiek vonden, toen weer niet en die later toch ook weer niet de kwaadsten waren.



Een Indiaan bezoekt het kamp.

Zo tussen de aanslagen, het schieten en de gevechten door hebben wij Winnetou bereid gevonden ons een kort interview toe te staan. Toen wij hem een compliment maakten over zijn rijkunst, wees hij dit bescheiden van de hand. Zo erg goed was hij nu ook weer niet, want hij had dat rijden pas veertien dagen, drie weken geleden geleerd juist om zich een beetje behoorlijk in de bossen van Ruurlo te kunnen bewegen. En toen we hem vroegen, wat hij eigenlijk nog meer deed dan schieten en vechten, vertrouwde hij ons toe, dat hij heel gewoon op een kantoor zat in Zutphen. Old Shatterhand, die tegen iedereen die het maar horen wilde vertelde, dat hij Duitser was en die ondertussen zijn best deed om de Indianen de christelijke beginselen bij te brengen – en nou laten wij de politiek er ook even buiten, maar dat klinkt je toch altijd nog wat vreemd in de oren – bleek in zijn vrije tijd conciërge te zijn op het gemeentehuis te Ruurlo. En Bao, het opperhoofd van de Kiowa’s, bezwoer ons, dat wij niet bang behoefden te zijn voor het schieten, omdat het toch allemaal losse flodders waren. Een van zijn onderdanen zei toen: „Kijk maar.” Hij schoot in de lucht en toen kwam er niet zoals in de oude wildwestkomedies een fazant naar beneden, maar een flinke tak, welke hij per ongeluk had afgeschoten.
„O,” zei hij toen, „dat spul is toch sterker dan ik dacht.” De nogal gedragen taal, welke zowel Indianen als blanken in hun gesprekken en onderhandelingen bezigden, bleek achteraf niet hun normale spreektaal te zijn. Zij was hun ingegeven door de vierenzeventigjarige rustende pastoor G. A. J. Overmars, die alles uit drie dikke Karl-May-boeken voor hen had opgetekend, toen hij nog kapelaan was. De gevechten werden gehouden onder leiding van het hoofd van de school, de heer B. A. J. Gerdes, die blijkens de prestaties, welke hij op dit gebied leverde, ongetwijfeld een grote ervaring moet hebben opgedaan in ruzies en twisten. En Intschu Tschuma vertelde ons, dat heel Ruurlo had samengewerkt om de strijd tussen de blanken en de Indianenstammen zo goed mogelijk te doen verlopen. Ze waren het nog nooit zo met elkaar eens geweest als juist bij de voorbereiding van deze gevechten, zodat men deze gerust als een manifestatie van de gehele Ruurlose bevolking kon zien. Want niet alleen de tachtig mannen, die aan de strijd meededen, moest men tellen. Ook de lieden, die voor de verlichting gezorgd hadden, en degenen, die het wildwestcafé gebouwd hadden, waaruit iedereen die er binnenging weer waggelend naar buiten kwam, evenals de leden van de rijvereniging, die in wilde vaart voor de Indianen op de vlucht sloegen.
Aan het eind van de gevechten sneuvelde Winnetou. Met de welhaast klassieke woorden: „Laten wij hem begraven onder gindse eik,” werd hij weggedragen. Doch zoals u wellicht uit de boeken bekend is, geloven de Indianen aan de wedergeboorte, zodat het niet vreemd was, dat Winnetou ’s middags stierf en ’s avonds weer aan de gevechten deelnam. Eerst aan het einde van de vakantie heeft hij de strijdbijl definitief begraven, zodat u hem thans tevergeefs zult zoeken in de bossen rond Ruurlo. Als u dezer dagen in die omgeving nog de bekende kreet „Oehoeoehoeoehoe!” hoort, is die beslist niet meer van de Indianen, maar van een jongen, die nog loopt na te genieten. Want deze strijd zal men in Ruurlo niet licht vergeten. En tienduizenden uit de verre omtrek zullen er eveneens de beste herinneringen aan bewaren.
Voor ons was de ontmoeting met Winnetou als een droombeeld, dat plotseling werkelijkheid geworden was. Doch wij hadden het kunnen weten: Winnetou kan niet sterven. Hij blijft leven, ook al is er in Amerika geen wild westen meer.



Rattler, een van de onbetrouwbare blanken.


Bao, het opperhoofd van de Kiowa’s.



Ruzie tussen Old Wabble (rechts) en Sam Hawkins.



[1]In: Katholieke Illustratie, 22 september 1962, pp. 34-36.
Zie ook de ingezonden brievenrubriek in de Katholieke Illustratie van 27 oktober 1962. Rigo Kalkhoven was een journalist en fotograaf, die vanaf 1968 ook nog voor de Nieuwe Revu – een voortzetting van de Katholieke Illustratie – zou werken; hij baatte tevens een café aan de Prinsengracht 283 in Amsterdam uit: „Café Kalkhoven”, dat nog steeds bestaat.
[2]We hebben het hier over een bewerking van pastoor Overmars, waarin sommige personen een wat andere rol hebben dan wij uit Karl Mays boeken gewend zijn!
Zie ook de ingezonden brievenrubriek in de Katholieke Illustratie van 27 oktober 1962.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website