Karl May als theoloog en kascontroleur

door Jaap de Berg 1


Wat sommige mensen over de Bijbel zeggen, beweerde de Duitser Karl May (1842-1912) van zijn eigen boeken: alles wat erin stond, was waar gebeurd. Hij was er immers bij geweest? Sterker nog: Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi waren niemand anders dan Karl Friedrich May zelf.

In werkelijkheid had hij, toen hij hun lotgevallen beschreef, nimmer enig buitenland bezocht. Dit belette hem niet zijn publiek mee te delen, dat hij ‘op 2 september 1874’ Winnetou met eigen ogen had zien sterven.

Maar waarom - vroeg hem een rooms-katholieke gravin in alle ernst - had May deze nobelste aller Indianen als heiden laten heengaan? Was het niet zijn plicht geweest, Winnetou in de ure des doods de nooddoop toe te dienen? May kon de edelvrouwe geruststellen. Hij had Winnetou nog gedoopt. In zijn roman had hij dit echter verzwegen om protestantse lezers niet voor het hoofd te stoten.

Andere, naar relikwieen begerige fans kregen van May blauwzwarte haren cadeau, die hij beweerde aan het hoofd van de overleden Winnetou te hebben onttrokken. Bij onderzoek bleken ze te hebben toebehoord aan een paard.

De schrijver van Winnetou, Old Surehand, In Koerdistan en tientallen andere fantastische romans werd 150 jaar geleden geboren en stierf 80 jaar geleden. Voor Publik-Forum en het bulletin van de Evangelische Pressedienst (EPD) aanleiding om hem te herdenken. In het EPD-bulletin blijft schemerig, waarin Mays betekenis voor de geestesgeschiedenis gelegen is. Het onthult wel, dat hij er zelf een hoge dunk van had. Zijn hele werk beoogde in allegorische vorm te tonen, schreef hij, hoe de mens zich uit zijn lage, zinnelijke staat opwerken kon tot de status van Edelmensch. Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi waren op die weg al aardig gevorderd, maar Winnetou belichaamde het ideaal ten volle.

In Publik-Forum verhaalt Alfred Paffenholz, hoe May veertig jaar geleden zijn jongensogen opende voor godsdienstige waarden en werkelijkheden die zijn katholieke opvoeders in Keulen hem niet hadden geopenbaard. Van de islam bijvoorbeeld wist hij niet zo gek veel meer dan hij ontleend had aan het aftelrijmpje ‘Allah is groot, alles is machtig, zonder hoofd drie meter tachtig’. Pas uit de in het Midden-Oosten gesitueerde boeken van May begreep de jonge Alfred, “dat Mohammed christelijk ideeengoed voor zijn nomadenhorden omgewerkt had. Of, serieuzer geformuleerd: christendom en islam zijn niet zo diametraal verschillend. Dit was - voor een kind dat op godsdienstige dingen zo gevoelig reageerde - een geweldige ontdekking. Gefascineerd volgde ik de geloofsgesprekken tussen Hadschi Halef Omar en Kara Ben Nemsi ...”.

Oplichterij
Karl May vergaarde de kennis die hij in zijn boeken verwerkte, deels in de gevangenis. Als jonge man belandde hij daar, meer dan eens, omdat hij zich gespecialiseerd had in oplichterij. Zo mat hij zich bij herhaling de hoedanigheid van ambtenaar of agent aan om de kasmiddelen van winkeliers op echtheid te controleren. Ze werden gewoonlijk vals bevonden en door May in beslag genomen. Een keer verfijnde hij deze aanpak door zijn bezoek te beginnen met de boodschap dat de eigenaar van de zaak in een naburig hotel verwacht werd, waar een advocaat hem bijzonderheden zou verstrekken over een erfenis uit Amerika. Nadat de winkelier en diens zoons zich naar het hotel hadden gerept, regelde May met de vrouw des huizes de kascontrole.

Deze fase van Mays leven (dat in kommervolle omstandigheden begon) wordt in het EPD-bulletin slechts in een regel belicht en in Publik-Forum in het geheel niet. Paffenholz concentreert zich op het schriftelijk oeuvre. Uit de in de moslim-wereld spelende romans leerde de jonge Paffenholz ook, wat godsdienstvrijheid betekent, en verdraagzaamheid, en respect voor de islam, “die helemaal niet zo’n wettische religie is als vaak nog onder verwijzing naar gebedsriten, spijsregels en kledingvoorschriften wordt beweerd”. “Karl May wist daar alles van; christenen die nu aan het gesprek tussen de godsdiensten deelnemen, beginnen zulke vanzelfsprekendheden weer te leren.”

May probeerde zijn christelijke lezers ook te stimuleren tot zelfkritiek, zegt Paffenholz. Hij citeert een dialoog tussen een Pers en Kara Ben Nemsi. De Pers: Zeg mij, Effendi, spreekt uw christendom ook van liefde? Kara B. N.: Van niets anders. De Pers: Werkelijk? Ik heb ze bij de christenen die ik tot dusver ontmoette, niet aangetroffen. Kara Ben Nemsi citeert dan 1 Corinthe 13, maar de Pers laat zich niet om de tuin leiden: ‘Staat dit hoofdstuk bij u ook in het hart geschreven, of alleen in een boek?’ .

Verlossing
Bij al zijn respect voor andere godsdiensten bleef het christendom May toch het meest inspireren, meent Paffenholz. Als het grote thema van het hele oeuvre (en niet alleen van het latere, meer mystieke werk) ziet hij ‘het verlangen naar verlossing’, van een aarde die haakt naar rust en een mensheid die liefde begeert boven haat en geweld.

Dat May die verlossing niet van hogerhand, maar van een menselijke elite verwachtte, zegt Paffenholz er niet bij. Toch is dat de indruk die Mays optreden in zijn laatste levensjaren bij menigeen moet hebben gewekt. Een week voor zijn dood sprak hij in Wenen 3 000 mensen toe over het thema ‘Voorwaarts naar het rijk van de Edelmensch!’. Een van zijn toehoorders was - volgens een overlevering, in een biografie van May vermeld - Adolf Hitler.


[1]In: Trouw, 14 maart 1992.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.