De werkelijkheid achter Karl May

Pieter Stiekema 1


Op 25 februari is het 150 jaar geleden dat de omstreden Duitse schrijver Karl May, de geestelijke vader van Winnetou, Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi, in Hohenstein-Ernstthal 2 in het toenmalige koninkrijk Saksen werd geboren. Hij stierf op 30 maart 1912 in Radebeul bij Dresden, dit jaar dus 80 jaar geleden. In Duitsland wordt Karl May in verband met deze beide data op grootse wijze herdacht. Er worden enkele televisie-uitzendingen aan hem gewijd, terwijl veel films uit de jaren zestig en (begin) zeventig die aan zijn werken zijn ontleend, opnieuw worden uitgezonden, zowel op de reguliere Duitse tv-netten als op de commerciële zenders RTL Plus en Sat 1. Jammer is dat de meeste van deze films maar heel weinig hebben uit te staan met het werk van May. De verhalen zijn uit hun verband gerukt. Om commerciële redenen zijn met name de Winnetou- en Old Shatterhand-films voorzien van wat vrouwelijk schoon, dat in de boeken slechts sporadisch voorkwam. Wat nog veel erger is: er zijn ook staaltjes van typisch Duitse humor (spreek uit Hoemoor) toegevoegd. En dat levert tamelijk stuitende, hoewel kolderiek bedoelde, beelden op.

‘Hij schokte en sidderde over zijn hele lichaam, er kwam een stroom bloed uit zijn mond. Het opperhoofd der Apachen drukte nog eenmaal mijn handen en strekte zijn ledematen. Toen gleden zijn vingers langzaam van de mijne af - hij was dood.’

Vrijwel alle jongens van tussen de twaalf en zestien jaar (en hun vaders en opa’s) kennen deze regels, die de dood van het indianenopperhoofd Winnetou beschrijven. De Apache sterft in de armen van zijn bloedsbroeder Old Shatterhand, de ik-figuur, de personificatie van de schrijver Karl May. Was deze Karl May werkelijk bevriend met het indianenopperhoofd of kwam Winnetou slechts voort uit zijn rijke fantasie? Hoe teleurstellend het antwoord voor velen ook mag zijn, Winnetou heeft nooit bestaan. Old Shatterhand in zekere zin wel. Hij was Mays alter ego, de man die hij graag had willen zijn, maar nooit werd.

Er zijn vrijwel geen schrijvers geweest, die tegelijkertijd zo verheerlijkt en verguisd zijn als Karl May, de veelschrijver van reisavonturen met een sterk moralistische inslag. Zijn omvangrijke werk is nog altijd een bestseller in een groot deel van Europa en ook het leven van de auteur zelf ligt nog steeds onder de microscoop.

Dat komt niet in de laatste plaats door de autobiografie, die May aan het eind van zijn leven schreef, een onontwarbaar mengelmoes van leugen en waarheid, fascinerend om te lezen en vol intrigerende constateringen. Een duidelijk beeld van de waarheid over het leven van de schrijver krijg je er echter niet van. Daarvoor staan er te veel verdicht- en verzinsels in, die de auteur in een zo gunstig mogelijk daglicht moesten plaatsen.

Blind

Karl May werd op 25 februari 1842 in het toenmalige koninkrijk Saksen geboren. Saksen werd pas onder Bismarck 3 onderdeel van de Duitse eenheidsstaat, kwam na de Tweede Wereldoorlog aan de DDR en behoort sinds 1990 weer tot dat ene grote Duitsland. Zijn vader was een arme wever. Al als baby werd hij blind, vermoedelijk als gevolg van de armoedige omstandigheden en de povere medische bijstand. Dat bleef hij tot in zijn vijfde levensjaar. Dank zij die blindheid werden de fantasie en het voorstellingsvermogen van de jonge May aangescherpt. Zijn grootmoeder van vaderskant schijnt die eerste jaren een grote rol in zijn opvoeding te hebben gespeeld en hij heeft zijn latere vertellersgaven waarschijnlijk van haar geërfd. May schreef hier zelf over: ‘Grootmoeder was mijn alles. Ze was mijn vader, mijn moeder, mijn opvoedster, mijn licht en zonneschijn, die aan mijn ogen ontbraken. Alles wat ik met lichaam en ziel opnam kwam van haar. Ze was een dichteres bij de gratie Gods, een sprookjesvertelster.’

Maar eerst moest er geleerd worden, veel geleerd en toen Karl op zijn vijfde jaar weer kon zien ‘was mijn kindheid ten einde’. Zijn vader had namelijk gedaan gekregen dat zijn zoon al naar school mocht. Naast het schoolprogramma moest de jongen van zijn vader alle mogelijke verouderde leerboeken doorworstelen en overschrijven teneinde een zo groot mogelijke kennis te verwerven. Om wat bij te verdienen kwam hij als kegeljongen in de dorpskroeg terecht, waar zich ook een uitleenbibliotheek bevond. Daar haalde de jonge May zijn enige ontspanningslectuur vandaan, sensatieverhalen over edele rovers en een ontaarde maatschappij. Hij ging er zo in op, dat hij werkelijkheid en verdichtsel door elkaar haalde en wegliep om zich bij de (fictieve) bendeleider Rinaldo Rinaldini 4 aan te sluiten. Gelukkig werd hij binnen een dag opgespoord en naar huis gebracht. Maar de kiem voor een leven, waarin verbeelding en werkelijkheid in een continu gevecht met elkaar waren, was gelegd.

Gevangenis

Na zijn lagere schooltijd ging de weverszoon naar de kweekschool voor onderwijzers. Hier werd hij voor het eerst betrapt op diefstal. Dat zou later nog vaker gebeuren. Zijn ‘criminaliteit’ bestond uit kleine vergrijpen. Kleptomanie zou men nu zeggen, geen geval voor een strafrechter, maar eerder voor de psychiater. De Duitse justitie blonk echter in die tijd niet uit in subtiliteit en enkele keren belandde de schrijver-in-de-dop in de gevangenis. Voor de diefstal van een horloge bracht hij in september en oktober 1862 zes weken door in de gevangenis van Chemnitz. May beweerde zelf dat hij het horloge alleen maar geleend had. In 1865 werd hij wederom gearresteerd, nu voor kleine zwendelpraktijken, waarbij hij zich voor iemand anders uitgaf. Zelf schreef May daarover dat hij innerlijk verscheurd was en stemmen hoorde, die hem tot bepaalde wandaden dwongen. De moderne psychiatrie zou dat wellicht schizofrenie noemen. Niettemin werd hij tot 49 maanden cel veroordeeld. Vanaf 14 juni 1865 tot 2 november 1868 zat hij gevangen in Zwickau. Hij werd vervroegd vrijgelaten wegens goed gedrag. In die jaren verzorgde hij onder meer de gevangenisbibliotheek en las opnieuw alles wat los en vast zat. Na zijn vrijlating leidde hij enige maanden een zwervend bestaan, vermoedelijk uitsluitend op Duits grondgebied. Thuisgekomen zette hij zich weer aan het schrijven van wat je streekverhalen zou kunnen noemen. Doch andermaal verviel hij in zijn oude fout en ging op het dievenpad, weer onder invloed van innerlijke stemmen, die hij moest gehoorzamen. Op 4 januari 1870 werd hij opnieuw gearresteerd en tot vier jaar veroordeeld. Karl May bracht de periode van 3 mei 1870 tot 2 mei 1874 in de gevangenis door, waar hij werkte als sigarenmaker en koordirigent. Hij was een voorbeeldige gevangene, die van de directie alle medewerking kreeg om te studeren en zich binnen de gevangenis nuttig te maken.

In zijn autobiografie zegt de schrijver over die periode: ‘Ik moet zeggen dat deze vier jaar van ongestoorde eenzaamheid mij goed vooruit hebben geholpen. Ik kon de beschikking krijgen over elk boek dat ik wilde lezen. Ik begon weer te schrijven. Zodra ik iets klaar had, stuurde ik het naar huis’.

Uitgevers

Via een omweg kwam hij in contact met enkele uitgevers, die enige verhalen onder pseudoniem - het mocht immers niet bekend worden dat May in de gevangenis zat - plaatsten in tijdschriften. Na zijn ontslag uit de gevangenis begon hij verhalen voor die tijdschriften te schrijven, als het ware op bestelling. Hij kwam vervolgens in contact met de uitgever Münchmeyer 5 in Dresden, voor wie hij zogenaamde colportageromans schreef, die huis-aan-huis werden verkocht. Het werden niet zijn beste werken. Ze waren bedoeld voor een simpel publiek en waren doordrenkt met avontuur en sensatie en bezaten weinig diepgang.
Hij voelde dat hij zijn boodschap - simpel gezegd de liefde voor God en de naaste - hier niet kwijt kon en brak met Münchmayer, die hem kort tevoren nog zijn zuster 6 als echtgenote had aangeboden.

Vast contract

May had in die tijd al verkering met Emma Pollmer, met wie hij in 1880 trouwde. In de tussentijd moest hij nog een keer naar de gevangenis. In 1878 stierf een oom van Emma Pollmer onder geheimzinnige omstandigheden. May stelde zelf een onderzoek in naar de dood van de man, waarbij hij weer in zijn oude fout verviel: hij gaf zich uit voor een hoge opsporingsambtenaar. Natuurlijk liep hij tegen de lamp en werd wegens zijn verleden, ondanks de komische kant van de zaak, tot drie weken gevangenis veroordeeld, die hij in september 1879 uitzat.

In 1880 kreeg de schrijver een vast contract bij het blad ‘Deutscher Hausschatz’ in Regensburg, dat hem in staat stelde ongeremd toe te geven aan zijn dichterlijke wensdromen. Als een soort revanche op zijn eigen leven liet hij zijn ‘ik’ onder de namen Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi (Karl, zoon der Duitsers, in het Arabisch) optreden als verdedigers van de verdrukten en bestraffers van het boze. Hij was op dat moment weliswaar nooit in Amerika of de Oriënt geweest, maar toch klopten zijn reisverhalen precies. Elke rivier, elke indianenstam, elke mijl werd nauwkeurig beschreven. Zijn kennis over de geografie van verre streken en vreemde talen van alle mogelijke volkeren had hij uit boeken, die hij speciaal voor dit doel aanschafte. Vandaar ook dat met name zijn verhalen in het Wilde Westen anachronistisch zijn. De meeste indianenstammen waren al lang uitgemoord of zaten bijna handtam in reservaten, terwijl May ze nog wild over de prairie liet jagen. In de boeken, die hij las, was dat laatste immers nog wel het geval.

Succes

De krachtigste succesfactor voor de schrijver is volgens May-kenner bij uitstek, dr F.C. de Rooy 7, de illusie dat de schrijver en zijn literaire ik één zouden zijn. May kreeg na 1892, toen zijn werken over het Wilde Westen voor het eerst in boekvorm werden uitgegeven, honderden en honderden brieven, waarin lezers om inlichtingen verzochten.
Als er pijnlijke vragen bij waren, zoals waarom de auteur niet had deelgenomen aan de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871, kon hij daar gemakkelijk een antwoord op vinden: ‘Ik zat in Amerika’. Over zijn criminele verleden kon hij uiteraard niet spreken. Dat zou zijn reputatie in één klap vernietigd hebben. Hoe groter de bekendheid van May als auteur werd, hoe minder hij zich verwijzingen naar zijn verleden kon veroorloven. Zo ontstond er een web van leugens en intriges rondom de auteur, wiens fantasie zo sterk was dat hij in zijn eigen leugens ging geloven. Enige vorm van grootheidswaanzin moet hem daarbij niet vreemd geweest zijn. Hij is immers in bijna al zijn boeken de alles overheersende held, die, bij voorkeur met hulp van andere Duitsers, het kwade bestrijdt en steeds overwint. Lezers met vragen kregen altijd antwoord. In de loop der jaren werden die brieven steeds ongeloofwaardiger: ‘Ik ben werkelijk Kara Ben Nemsi en Old Shatterhand en ik heb beleefd wat ik vertel. Ik heb die reizen echt gemaakt en spreek de talen van de volkeren die ik heb bezocht. Geen enkele van de personen en geen enkele van de gebeurtenissen, die ik beschrijf, zijn verzonnen. Nog onlangs ben ik in Arabië bij mijn brave Hadji Halef Omar geweest’.

Valse titel

Zijn populariteit steeg in de jaren negentig tot grote hoogte. De gigantische verkoop van zijn boeken bracht hem tot rijkdom.

„In het jaar 1896 wordt Mays grote wens vervuld als hij zijn eigen villa ‘Shatterhand’ in Radebeul bij Dresden verwerft,” stelt dr De Rooy in het boek ‘Karl May en zijn wereld’. Dr Karl May, alias Old Shatterhand wordt vereerd als held en geleerde.” Zijn doctorstitel was weliswaar vals en afkomstig van een obscuur instituut in de Verenigde Staten, maar dat mocht de pret niet drukken. Zijn werkkamer bevatte ongeveer tweeduizend werken van geografische, taalkundige en theologische aard. In een speciaal rek stonden de drie geweren, die May had laten vervaardigen, de Henry-buks, de beredoder en de zilverbuks, het geweer dat hij aan Winnetou toeschreef.

Tegen het eind van de negentiende eeuw was May de populairste schrijver van Duitsland. Hij gaf lezingen, waarbij hij gekleed ging als de woudloper Shatterhand, compleet met geweren. Hij beschreef zijn reisverhalen tot in de puntjes. Ook toen was hij nog altijd niet buiten Europa geweest. Dat gebeurde eerst in 1899, toen hij een reis naar het Midden- en Verre-Oosten maakte. Pas in 1909 bezocht hij ook de Verenigde Staten, maar bleef daarbij ver uit de buurt van wat toen nog van het Wilde Westen over was, hoewel hij in het boek dat hij over die reis schreef, ‘Het testament van Winnetou’, een heel andere indruk wekte.

Wie veel succes heeft kan gemakkelijk onderwerp van jaloezie worden. Dat gebeurde ook met May. Op het toppunt van zijn roem, in 1898, zette de Frankfurter Zeitung een felle aanval in op de schrijver, daartoe aangemoedigd door afgunstige vroegere uitgeversrelaties. Andere bladen namen de hetze over. Vooral de journalist Rudolf Leibius 8 groef in zijn verleden. Toen de auteur in 1900 terugkeerde van zijn reis naar het Oosten was het met de idealisering van May en Shatterhand dan ook goeddeels gedaan. De sensatiepers had er weinig moeite mee om de eens gevierde schrijver van zijn voetstuk te stoten. Er werd volop in zijn leven gespit, waarbij het eenvoudige volk in May bleef geloven en hem nog steeds als zijn held beschouwde.

In de tijdschriftenperiode had May de zogenaamde colportageromans onder pseudoniem geschreven, die genoemd naar de uitgever Münchmayer, als Münchmayer-romans hun weg naar de lezer hadden gevonden. Dat waren natuurlijk flutgeschriften, maar toen hij eenmaal grote roem oogstte met zijn reisverhalen werden ze herdrukt, en dit keer wel onder zijn eigen naam. Toen er ook nog sprake was van geknoei in de manuscripten - van de kant van de uitgever 9 - kostte dat May zijn literaire kop.

De uitgevers, die de rechten van de romans hadden, deden ook maar raak. Ze stopten er, om de verkoop te bevorderen, wat pikanterie in; zoals omschrijvingen van doorzichtige gewaden, wat voor die tijd al heel gewaagd was, en dergelijke. Deze toevoegingen werden aangegrepen om May een misdadige schendschrijver, een gevaarlijke zedenbederver, een schurk en een crimineel te noemen.

Beledigingen

In de eerste jaren van deze eeuw stond May bloot aan een onafgebroken reeks van vervolgingen, verdachtmakingen en beledigingen. Daar bovenop kwam een echtscheidingsaffaire. In 1903 scheidde hij van Emma en trouwde met Klara Plöhn. Emma koos in de jaren daarna de kant van de tegenpartij. Zelf spande de auteur proces na proces aan tegen de uitgevers, die in zijn werken knoeiden zonder zijn toestemming. Een aantal daarvan won hij, maar het kwaad was reeds geschied: hij klapte volkomen in elkaar nadat de verzwegen feiten van zijn leven boven tafel waren gekomen. Hij kon er niet langer tegenop en in 1912 stierf hij in zijn villa in Radebeul. Zijn weduwe Klara May daarover: „Op 30 maart 1912 was ik de enige die in zijn stervensuur aan zijn zijde vertoefde. Daar die dag onze huwelijksverjaardag was, sprak hij met mij over verleden en toekomst. ’s Middags verviel hij in een eigenaardige droomtoestand, waarin hij zich met veel gestalten uit zijn fantasie onderhield, zoals hij zo vaak deed. Tegen achten richtte hij zich plotseling in bed op, keek met stralende ogen in de verte en zei met heldere stem: ‘Sieg, grosser Sieg. Ich sehe alles rosenrot’. Toen zonk hij met een oneindig vreugdevolle glans op zijn gelaat in de kussens terug en stierf.”

Na zijn dood verflauwde de hetze. In 1913 al werd in Radebeul de ‘Karl May-uitgeverij’ opgericht, het bolwerk van de May-verdedigers. Na de Tweede Wereldoorlog verhuisde de uitgeverij naar Bamberg in West-Duitsland. Daar is ook het May-museum gevestigd, waar een groot aantal van de door hem gebruikte attributen te bezichtigen is, zoals zijn geweren, boeken en kleding. In Radebeul (in de voormalige DDR) bevindt zich het ‘Indianenmuseum’, in zijn vroegere villa ‘Shatterhand’. Dat museum leidt de laatste jaren, na de eenwording van de twee Duitslanden, echter een kwijnend bestaan.

Sinds de jaren vijftig worden in Bad Segeberg (Noord-Duitsland) jaarlijks de Karl May-Festspiele gehouden, die de herinnering aan de auteur en zijn schepping levend moeten houden. Het werk van May is inmiddels in dertig talen vertaald. Alleen al in Duitsland zijn negentig miljoen exemplaren verkocht. Rond het midden van de jaren zestig werden er naar aanleiding van de boeken films gemaakt, Duits-Joegoslavische 10 produkties, waarvan de inhoud maar weinig met de oorspronkelijke werken te maken heeft. De Franse acteur Pierre Brice 11 (Winnetou), wordt er een ster door, terwijl de Amerikaan Lex Barker 12 (Tarzan 13, in de VS in ongenade gevallen door een incestaffaire) een tweede kans krijgt als Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi. Mays boeken blijven door de jaren heen een groot publiek boeien. Zijn werk trekt nog steeds nieuwe lezers. Genoeg in elk geval om uitgevers en biografen nog heel lang forse inkomens te verschaffen.


[1]In: Limburgs Dagblad, 8 februari 1992.
Op 15 februari 1992 bracht de Provinciale Zeeuwse Courant min of meer hetzelfde artikel, maar dan onder de titel „Karl May geloofde zijn eigen leugens”; onder de titel „Geest van Karl May onsterfelijk. Indianenverhalen van een opperhoofd” publiceerde De Gooi- en Eemlander vrijwel woordelijk hetzelfde artikel op 22 februari 1992, onder de titel „De werkelijkheid achter de fantast Karl May. ‘Old Shatterhand’ ging zijn eigen leugens geloven” bracht De Graafschapsbode het artikel op 22 februari 1992, terwijl De Volkskrant, de Leeuwarder Courant en het Utrechts Nieuwsblad het net als het Limburgs Dagblad op „De werkelijkheid achter Karl May” hielden, alle drie eveneens op 22 februari 1992. Het Leidsch Dagblad sloot op 7 maart 1992 de rij, eveneens onder de titel „De werkelijkheid achter Karl May”, maar met de venijnige ondertitel „Crimineel verleden brak geestelijk vader van Old Shatterhand uiteindelijk op”.
Opmerkelijk is dat Stiekema in het Limburgs Dagblad dieper inging op de band tussen Karl May en zijn grootmoeder en op de aard van zijn misdrijven („kleptomanie”, „schizofrenie”). Verder weidt Stiekema uit over de heruitgave van de Münchmeyer-romans door Fischer (wiens naam overigens niet genoemd wordt). Opvallend is verder dat de naam Hitler in de versie in het Limburgs Dagblad ontbreekt, maar dat Stiekema in die krant wel ingaat op de reden waarom Lex Barkers carrière in de Verenigde Staten volkomen in het slop was geraakt en in De Volkskrant niet.
De versies van De Gooi- en Eemlander, De Graafschapsbode, het Leidsch Dagblad, de Provinciale Zeeuwse Courant en het Utrechts Nieuwsblad sluiten aan bij de versie van het Limburgs Dagblad, terwijl die van de Leeuwarder Courant vrijwel gelijk is aan die van De Volkskrant. Vrijwel alle kranten hebben andere afbeeldingen bij het artikel geplaatst; het Limburgs Dagblad deed dat als enige krant in kleur: omdat de Europese editie van 日本経済新聞 (=Nihon Keizai Shimbun, letterlijk Japan Economische Krant, kortweg De Nikkei) op de drukpersen van het Limburgs Dagblad werd gedrukt, was het Limburgs Dagblad de eerste krant in Nederland, die in kleur drukte.
  [2]De stad Hohenstein-Ernstthal bestaat pas vanaf 1 januari 1898 door de samenvoeging van Hohenstein en Ernstthal; Karl May werd op 25 februari 1842 geboren in Ernstthal.
  [3]Otto von Bismarck (voluit: Otto Eduard Leopold von Bismarck-Schönhausen, vanaf 1865 Graf von Bismarck-Schönhausen, vanaf 1871 Fürst von Bismarck, vanaf 1890 ook Herzog zu Lauenburg, * 1 april 1815 , † 30 juli 1898), was minister-president van Pruisen van 1862 tot 1890, bondskanselier van de Noord-Duitse Bond van 1867 tot 1871 en van 1871 tot 1890 de eerste rijkskanselier van het Duitse Rijk, dat op zijn instigatie tot stand was gekomen.
  [4]Rinaldo Rinaldini is de hoofdpersoon uit de gelijknamige roman van Christian August Vulpius (* 23 januari 1762 , † 25 juni 1827); diens zus Christiane (voluit: Johanna Christiana Sophia Vulpius, * 1 juni 1765 , † 6 juni 1816) was vanaf 1788 de levensgezellin en vanaf 1806 de vrouw van Goethe ((voluit: Johann Wolfgang Goethe, * 28 augustus 1749 , † 22 maart 1832; sinds 1782 von Goethe).
  [5]Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892) was uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt).
Tussen 1882 en 1887 schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
  [6]Niet zijn zus, maar zijn schoonzus: Minna Hulda Ey (* 23 februari 1843 , † 1918).
  [7]Dr. F. C. de Rooy (voluit: dr. Ferdinand Carel de Rooy, * 9 juni 1919 , † 4 maart 1998) was in het dagelijks leven leraar Frans te Zwolle, later Rijswijk/Z.H. en in zijn vrije tijd dé Karl May-kenner van Nederland. Van zijn hand is o.a. het boekje „Old Shatterhand - Kara Ben-Nemsi - ook voor U! De boodschap van Karl May, de idealist uit het Avondland” (Tilburg: Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, 1955) en hij redigeerde en gaf in de jaren 1962-1967 de 50 bekende Karl May-pockets bij Uitgeverij Het Spectrum uit.
  [8]Rudolf Lebius (* 4 januari 1868 , † 4 april 1946) was een Duitse journalist van het dubieuze soort, uitgever, vakbondsleider en antisemitisch politicus; nadat zijn poging om Karl May af te persen mislukt waren, werd hij diens vuigste tegenstander.
  [9]Bedoeld wordt Adalbert Fischer (voluit: Johannes Adalbert Fischer, * 3 december 1855 , † 7 april 1907), uitgever te Dresden, die in 1899 Verlag H. G. Münchmeyer had overgenomen, met als enig doel om Karl Mays colportageromans opnieuw uit te geven, nu met enkele toegevoegde passages. Münchmeyer zelf was al in 1892 overleden (vgl. noot 5).
[10]Van 1918 tot 3 juni 2006 waren de landen die nu Bosnië-Hercegovina, Kosovo, Kroatië, Montenegro, Noord-Macedonië, Servië en Slovenië heten verenigd in één koninkrijk resp. republiek dat/die van 6 januari 1929 tot 4 februari 2003 Joegoslavië heette (hoewel de meeste van de genoemde landen al eerder onafhankelijk waren geworden). In de jaren ’60 werd in sommige Nederlandse literatuur de term „Zuid-Slavië” gebruikt, hetgeen een letterlijke vertaling is van Joegoslavië.
[11]Pierre Brice (artiestennaam van Pierre Louis Baron le Bris, * 6 februari 1929 , † 6 juni 2015) was een Frans acteur, die in maar liefst elf van de zeventien grote Karl-May-verfilmingen in de jaren ’60 de rol van Winnetou speelde: „Der Schatz im Silbersee” (1962), „Winnetou, 1. Teil” (1963), „Old Shatterhand” (1964), „Winnetou, 2. Teil” (1964), „Unter Geiern” (1964), „Der Ölprinz” (1965), „Winnetou, 3. Teil” (1965), „Old Surehand, 1. Teil” (1965), „Winnetou und das Halbblut Apanatschi” (1966), „Winnetou und sein Freund Old Firehand” (1966) en „Winnetou und Shatterhand im Tal der Toten” (1968). Voorts speelde hij nogmaals de rol van Winnetou in de tv-series „Mein Freund Winnetou” (1980) en „Winnetous Rückkehr (1998) en trad hij een aantal malen op als gastacteur (uiteraard eveneens in de rol van Winnetou) bij de Karl-May-Spiele van Elspe en Bad Segeberg.
[12]Lex Barker (voluit: Alexander Crichlow Barker Jr., * 8 mei 1919 , † 11 mei 1973) was een Amerikaans acteur, die in vijf films furore maakte als Tarzan; in Europa was zijn eerste grote rol die van Robert – de verloofde van de vrouwelijke hoofdrolspeelster Sylvia (Anita Ekberg) – in de klassieker „La dolce vita” van Federico Fellini, alvorens hij optrad in maar liefst twaalf van de zeventien grote Karl-May-verfilmingen in de jaren ’60: als Old Shatterhand in „Der Schatz im Silbersee” (1962), „Winnetou, 1. Teil” (1963), „Old Shatterhand” (1964), „Winnetou, 2. Teil” (1964), „Winnetou, 3. Teil” (1965), „Winnetou und das Halbblut Apanatschi” (1966) en „Winnetou und Shatterhand im Tal der Toten” (1968); als Kara Ben Nemsi in „Der Schut” (1964), „Durchs wilde Kurdistan” (1965) en „Im Reiche des silbernen Löwen” (1965); als Dr. Sternau in „Der Schatz der Azteken” (1965) en „Die Pyramide des Sonnengottes” (1965).
De scheiding van zijn derde vrouw, Lana Turner (eigenlijk: Julia Jean Turner, * 8 februari 1921 , † 29 juni 1995; met Lex Barker getrouwd van 1953 tot 1957), in juli 1957 volgde op beschuldigingen van Lana’s dochter uit een eerder huwelijk Cheryl Crane (* 25 juli 1943), dat Barker haar een aantal malen zou hebben verkracht. Of de beschuldigingen waar waren of niet, is niet geheel duidelijk, maar ze zorgden er wel voor dat Barkers filmcarrière in Amerika voorbij was, waarna hij uitweek naar Europa en daar uiteindelijk terecht kwam in de Karl May-films. Cheryl kwam later nog in het nieuws omdat zij uit zelfverdediging haar moeders toenmalige maffia-vriendje Johnny Stompanato (* 10 oktober 1925 , † 4 april 1958) doodstak.
[13]Tarzan was de hoofdpersoon uit 24 romans van de Amerikaanse auteur Edgar Rice Burroughs (* 1 september 1875 , † 19 maart 1950) en later, al dan niet illegaal, in die van andere schrijvers. Tussen 1918 en 1999 zijn er niet minder dan 88 Tarzan-films gedraaid, die niet alle succesvol waren. De beroemdste „film-Tarzans” waren Johnny Weissmuller (eigenlijk Peter Johann Weißmüller, * 2 juni 1904 , † 20 januari 1984) in 12 films, Lex Barker in 5 films en Gordon Scott (* 3 augustus 1926 , † 30 april 2007) in 6 films.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website