In Karl Mays boeken over het Midden-Oosten hangt de geur van de gaskamer

Volgens Karl May zijn Armeense christenen ‘vunzig en onbetrouwbaar’


Miriam Visser 1


CAIRO - Karl May. Een meesterlijk verteller die na vele decennia nog steeds jongensharten weet te boeien. Dat zich onder zijn gehoor een jongetje bevond dat gebiologeerd naar de schrijver luisterde lijkt daarom niets bijzonders. Interessant wordt het als blijkt dat het ventje Adolf Hitler heet, en dat de toon en gedachtenwereld van May hem mateloos fascineren. Godfried Bomans 2 schreef eens dat Mays gedachtenwereld niet geurt naar de prairie, maar naar gas.

De jeugdige naïviteit van Mays gedachtenwereld sloeg in bij de mislukte Oostenrijker gelijk ‘regen op verdorde aarde’, aldus Bomans. Dat is geen wonder, want de levens van beide mannen vertonen opvallend veel raakvlakken.



KARL MAY

Karl May, geboren op 25 februari 1842 als vijfde van de veertien kinderen van het echtpaar May, voelde zich mislukt. Tijdens zijn opleiding tot leraar werd hij beschuldigd van stelen. Hij werd weggestuurd en weer aangenomen. Het is een patroon dat zich keer op keer in Mays leven zou herhalen: contacten met onaangename mensen, leugens, bedrog, diefstal, fraude, tenslotte de gevangenis.
Toen hij werd ontslagen uit de gevangenis, had hij verschillende manuscripten op zak. Hij had een globaal idee voor wat in de loop der jaren zou uitgroeien tot meer dan vijftig reisromans. Ingrid Leyer Semaan onderzocht het werk van Karl May. Ze stelde vast 3 dat Karl May een enorme vreemdelingenhaat koesterde. Het verschil met Hitler is dat Karl May niet de Joden maar de Armeniërs als ‘untermenschen’ afschildert. In zijn oeuvre spreidt Karl May zijn afkeer van allerlei volkeren op niet mis te verstane wijze ten toon. De reisverhalen over zijn ervaringen in het Midden-Oosten laten niets aan duidelijkheid te wensen over: May veracht de hele bevolking van de Balkan. Maar met name de Armeniërs moeten de giftige pen van Karl May ontgelden. In zes omvangrijke romans (elk deel telt minstens 500 bladzijden) vertelt Kara Ben Nemsi, geesteskind van Karl May, over zijn reizen door het Midden-Oosten.

Missie

Als Duitser en goede rooms-katholiek heeft Ben Nemsi een missie. Hij verlaat de beschaving en trekt erop uit, op zoek naar de deugd en met de bedoeling het kwaad in de onbeschaafde wereld uit te roeien. In de personen van diverse Armeniërs krijgt het kwaad gestalte en onvermoeibaar trekt Ben Nemsi tegen hen ten strijde. Een christelijk-moraliserende toon voor de jonge lezers thuis is hem daarbij niet vreemd.
Zo is een van de vele zonden waaraan de Armeniërs zich schuldig maken, het aannemen van de godsdienst die hun op een bepaald moment het meeste oplevert. Van huis uit christen, veranderen ze zonder moeite in overtuigde moslims als dat beter uitkomt. De christelijke leer wordt daarbij verloochend en dat „is een vergrijp en zonde waarvoor God zeker zal straffen”, aldus Ben Nemsi in ‘Wüste und Harem’.
May verbloemde zijn liefde voor bepaalde volken niet. Het Koerdische volk brengt enkel heldhaftige, kloeke, gastvrije, edelmoedige en menslievende zonen voort. De Koerdische dochters zijn mooi, devoot, wijs en ingetogen. Ook de naburige Turk heeft een gevoelige snaar geraakt bij de wijze Ben Nemsi en kan zich verheugen in een gloedvolle beschrijving. „De echte Turk is een rechtschapen en eerzaam mens. Verandert hij of is hij al veranderd, dan is het jouw schuld, jullie, die jezelf christenen noemen maar die zondiger zijn dan slechtste heiden.” (Durch Wüste und Harem).

Turken

Om geen afbreuk te doen aan zijn verhaal voert May enkele corrupte Turken en Koerden ten tonele. Uitzonderingen bevestigen immers de regel. May werd niet door schuldgevoelens geremd in het beschrijven van zijn aversie tegen de Armeniërs. Keer op keer schildert hij het Armeense volk af als een slecht, tot in de grond bedorven ras. Uitzonderingen kent hij niet. Lijkt er soms een glimpje hoop te gloren voor het geplaagde volk aan de oosterse horizon, na enkele zinnen wordt die onverwijld de kop ingedrukt.
„Ik heb een aantal verdienstelijke, brave en betrouwbare Armeniërs ontmoet. Maar degene die de situatie kent, weet dat van de tien personen die voor geld alles zullen doen, er minstens zes of zeven Armeniërs zijn. Het ergste daarvan is dat de Armeniërs christenen zijn”, zo laat May de lezer weten via zijn geesteskind Ben Nemsi in ‘Auf fremden Pfaden’.
IJverig weidt Kara Ben Nemsi in lange monologen uit over het zondige karakter van het Armeense volk: „Een jood is tien christenen te slim af, een yankee bedriegt vijftig joden, maar een Armeniër kan honderd yankees aan. Dat is een gezégde, en mij is duidelijk geworden dat het, hoewel het nogal overdreven is, op waarheid berust. Reis maar door het Midden-Oosten, geef je ogen goed de kost en je zult het met me eens zijn. Je kunt er zeker van zijn dat waar kwaadaardigheid en verraad broedt, de haviksneus van een Armeniër in het spel is. Als zelfs de gewetenloze Griek weigert een schurkenstreek uit te voeren, kan men er zeker van zijn dat een Armeniër bereid is het zondeloon te verdienen. In het algemeen gesproken genieten de Levantijnen geen goede reputatie, maar de Armeniër overtreft ze allemaal.” (‘Der Handler von Serescht’).

Slecht

In ‘Auf fremden Pfaden’ durft Karl May nog een stapje verder te gaan als hij een Duitse meesterpottenbakker in Constantinopel aan het woord laat. „Ik ben een christen en ik houd de naastenliefde voor het eerste gebod, maar ik zeg je, dat de Turken er goed aan deden de Armeniërs te vermoorden. Het is de enige manier waarop de Turk zich tegen de Armeniër kan beschermen. De Armeniër is de slechtste vent in de hele wereld. Hij zou zijn vrouw en jonge dochter verkopen, zijn broer bestelen. Heel Constantinopel is door de Armeniërs vervuild. (...) Het is nutteloos dat Duitse christenen Armeense kinderen onderwijzen. Als ze opgegroeid zijn, zullen ze even slecht zijn als de rest... De Turk handelde uit zelfverdediging.”
Veel moeite kost het de lezer niet om de schurken die ten tonele worden gevoerd, als Armeniërs te ontmaskeren. De Armeense handelskenmerken zijn steevast hetzelfde: vuiligheid, is het niet zijn kleding dan is het wel zijn huis, een schraal en hoekig figuur, lelijkheid, de puntkin, kleine oogjes en de haviksneus. May lijkt van deze stereotypen geen genoeg te krijgen. Onvermoeibaar bedient hij zich van deze kenmerken als hij een Armeniër beschrijft:
„Hij was lang en mager, hoewel hij gekleed was in de dracht van een gewone Bulgaar, leek hij me geen Bulgaar. Zijn lange nek, zijn haviksneus, zijn lange en smalle gezicht met de kwijnend hangende wenkbrauwen, zijn buitengewoon doorgezakte borstkas, dit alles deed mij vermoeden dat ik met een Armeniër te doen had.” Aldus de beschrijving van een Armeense advocaat in wiens vertroebelde geest het is opgekomen Amasat, de hoofdbandiet in alle zes avonturen van Kara Ben Nemsi te verdedigen tijdens een rechtszaak in Van Bagdad naar Istanboel.
In het boek ‘In den Schluchten des Balkans’ wil Ben Nemsi zich na een van zijn vermoeiende missies in Bulgarije opfrissen. De herberg blijkt helaas een Armeens logement te zijn: „Verscheidene miserabele plaatjes die eenvoudig aan de muur gelijmd waren, bevestigden dat ik in het huis van een Armeense christen was... Buiten scheen de zon warm. Maar binnen was het donker en rokerig.” De herberg wordt beheerd door een man met „een grote borstkas, uit zijn lange, smalle gezicht met de vreselijke haviksneus kon ik opmaken dat het een Armeniër was”. Enkele regels verder ontmoet Ben Nemsi de herbergierster, de enige Armeense vrouw die op zijn reizen zijn weg kruist. Zijn maag draait om: „Er zat een vrouw die roerde in een grote, houten emmer waarin zich gestremde melk bevond. (...) Ik groette. Ze staarde naar me met haar grote en stomme ogen en antwoordde me niet. Ze bleef roeren. Van haar hangende onderlip droop het speeksel in de melkemmer.”

Layard

Mays beschrijving van deze oude Armeense vrouw vertoont opvallend veel gelijkenissen met een beschrijving die de toentertijd populaire Britse archeoloog en politicus Austen H. Layard 4 geeft in diens boek ‘Early Adventures ll’.
Laylard reisde veel door het Midden-Oosten. Hij beschrijft een ontmoeting met een Armeense vrouw. Zij is net als bij May een miserabele, oude dienstmaagd in een etablissement, die zich voornamelijk bezighoudt met het roeren in een emmer melk.
Volgens Ingrid Leyer Semaan heeft Karl May, die zelf nooit een Armeniër heeft ontmoet en die waarschijnlijk ook nooit in het Midden-Oosten was, zijn haat tegen de Armeniërs rechtstreeks van Laylard overgenomen. Layard stond bekend om zijn anti-Armeense gevoelens en Karl May nam met diens beschrijvingen van het Middem Oosten ook zijn anti-Armeense gevoelens over.
Layard beschrijft de Armeniërs als „groffe, inhalige en exorbitante mensen die ik consequent vermijd als ik door de Turkse provincies in Azië en Syrië reis.”
Ook Kara Ben Nemsi moet niets hebben van dit volk. Drieduizend pagina’s nadat Ben Nemsi de eerste Armeense boef tegen het lijf gelopen is, is het Midden-Oosten gezuiverd van veel booswichten van dat ras. Helaas wordt zelfs de arme Indiaan Winnetou in de Amerikaanse prairie geplaagd door onplezierige ontmoetingen met het Armeense geslacht. Hij heeft problemen met de bankier Antonius Piper, een erg onaangenaam heerschap 5. De oorzaak is al snel duidelijk: één van zijn ouders is Armeniër. In Mays ‘Der Löwe der Blutrache” houdt een oude, wijze Koerdische vrouw een hoogdravende monoloog waarin zij in een moment van inzicht concludeert: „Jullie Oosterse Grieken en Armeniërs zijn een oud en uitgeput volk. Dat ook hun moraal bergafwaarts gaat bewijst alleen maar dat ik gelijk heb, want, hoewel zij zich christenen noemen, zullen zij ten onder gaan. Het is de wil van Allah dat hele volkeren zullen uitsterven als individuele mannen en vrouwen.” De lezer ruikt met Bomans de geur van de gaskamer.


[1]In: Nederlands Dagblad, gereformeerd gezinsblad, 15 maart 1991.
[2]Godfried Bomans (voluit: Godfried Jan Arnold Bomans, * 2 maart 1913 , † 22 december 1971) was een Nederlandse schrijver, columnist en mediapersoonlijkheid. Zijn bekendste boeken zijn „Pieter Bas”, „Erik of het klein insectenboek”, „De avonturen van Pa Pinkelman”, „Avonturen van Tante Pollewop” en de lagere school-lectuur-serie „Pim, Frits en Ida”. Van zijn hand is het artikel „Het ruikt hier naar gas. Een poging tot begrip van Karl May” in Elseviers Weekblad, 24 augustus 1963, elders op deze site.
[3]Semaan, Ingrid Leyer, „Karl May and the Armenians” in: Near East School of Theology. Theological Review 9 (1) 1988, pp. 28-59.
[4]Sir Austen Henry Layard GCB PC (* 5 maart 1817 , † 5 juli 1894) was een Engelse ontdekkingsreiziger, archeoloog, spijkerschriftdeskundige, politicus en diplomaat, die Nimrud en Niniveh met de bibliotheek van Assurbanipal (* 685 , † 631 v.C.) ontdekte. Zijn bekendste publicaties, waaruit Karl May rijkelijk heeft geput, zijn „Nineveh and its remains : with an account of a visit to the Chaldean Christians of Kurdistan, and the Yezidis, or devil worshippers; and an inquiry into the manners and arts of the ancient Assyrians” (2 delen 1849) en „The Monuments of Nineveh” (2 delen, 1949 en 1853). Eerstgenoemd boek verscheen al in 1854 in een Duitse vertaling: „Niniveh und seine Überreste”; dit boek bevond zich in Karl Mays bibliotheek, voorzien van talrijke onderstrepingen en aantekeningen van May („Karl Mays Bibliothek, 1. Band”, Bamberg/Radebeul: Karl-May-Verlag, 2021, Nr. KM0698, p. 272).
[5]Deze „ontmoeting” vindt plaats in „Winnetous Erben”, dat zich 34 jaar na Winnetou’s dood afspeelt …



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website