KARL MAY:

een rover, een leugenaar, een groot schrijver,

een antikoloniale vredesstichter, een pacifist

of dat alles tegelijk?


Bij diens vijfenzeventigste sterfdag:

een portret van de geestelijke vader van Winnetou, de nobelste

aller mensen en de onoverwinnelijke Old Shatterhand


Gerda Meijerink

Foto’s:
Hans van den Bogaard
1


In Bamberg, in de Hainstrasse, staat een negentiende-eeuwse villa. Daarin is het Karl-May-museum gevestigd. Het is niet het enige Karl-May-museum ter wereld, want sinds er twee Duitslanden zijn, zijn er van veel dingen twee.
In Radebeul, in de DDR, staat het andere Karl-May-museum. Radebeul was jarenlang, tot aan zijn dood, de woonplaats van Karl May. Hij bouwde er de villa Shatterhand, hij schreef er zijn meeste boeken. Maar in Bamberg, in het noorden van de deelstaat Beieren, is de uitgeverij gevestigd die de naam van de enige auteur in zijn fonds draagt: de Karl-May-Verlag. En het toeval wil dat de uitgeverij de gelukkige eigenaar is van bijna alles wat Karl May aan meubels, boeken en attributen om zich heen heeft verzameld.
De Karl-May-Verlag heeft al die bezittingen in het museum ondergebracht. Per jaar lopen er zo’n 10.000 bezoekers rond, die zich vergapen aan de werkkamer, de ontvangstkamer, de bibliotheek van de schrijver en de vitrines vol ‘indiania’, de gebruiksvoorwerpen, sieraden en wapens van verschillende indianenstammen, waaronder de gevreesde Sioux.
De schrijver zelf overleed in 1912, precies vijfenzeventig jaar geleden. Ter herdenking van dit feit reisden Gerda Meijerink en fotograaf Hans van den Bogaard naar Bamberg. Ze bezochten het museum. En ze vonden het antwoord op de vraag: wie was ook al weer Karl May?


Karl May, of Karl Mee, zoals zijn naam door Nederlandse lezers hardnekkig wordt uitgesproken, is een geval. Hij was dat tijdens zijn leven en hij is dat vijfenzeventig jaar na zijn dood nog. Je moet er wel de grens voor over om dat vast te stellen, want in onze lage landen bij de zee lijkt de man vooralsnog morsdood. Er is geen vraag meer naar De schat in het Zilvermeer of naar Kara Ben Nemsi, de huidige generatie jonge lezers groeit op zonder weet te hebben van het grote opperhoofd Winnetou en zijn nog net iets grotere vriend Old Shatterhand. Dat is wel eens anders geweest en het is niet eens zo lang geleden. De Spectrum-serie ‘Voor vader en zoon’ uit de jaren zestig die bij intekening ƒ 1,50 en los ƒ 1,75 per deeltje kostte, is bij honderdduizenden exemplaren op de tomadorekjes van de jongens en meisjes terechtgekomen die nu in de kracht van hun leven staan. Niemand minder dan Godfried Bomans 2 bekent nog in 1963 dat hij ‘tot de talrijke Nederlanders behoort die Karl May niet alleen in hun jeugd gelezen hebben, maar nog altijd lezen’, en enthousiast vertelt hij over de Henry-buks en de Berendoder waarmee Old Shatterhand het beroemde knieschot beoefende en over het indrukwekkende ‘Howgh’ waarmee Winnetou elke verdere discussie overbodig maakte. Ook vermeldt hij zijn teleurstelling over het feit dat Winnetou op zijn sterfbed bekent: ‘Charlih... ik ben... een Christen.’ Tien jaar eerder schrijft ook de letterkundige Gomperts 3 een pleidooi voor zijn jeugdliefde Karl May, tégen het betoog van de pedagogen in, die de romans als ‘ellendig prikkelend sensatie-geschrijf’ afdoen. Ook Gomperts leeft in de ban van het knieschot en van de daden van de edelste aller mensen Winnetou.
De anti-autoritaire pedagogen van weleer en de maatschappelijk-bewustzijnspedagogen van nu hebben kennelijk gewonnen, Karl May-lezers moet je met een lampje zoeken en de liefhebbers die je tegenkomt, hebben al jaren geen boek van Karl May meer gelezen.

Bij onze oosterburen is dat anders. Daar worden de boeken van Karl May niet alleen door jeugdige lezers verslonden en tooit het gevederde hoofd van Winnetou schoolschriften, pakjes kauwgom, kniekousen en zelfs een heuse postzegel, daar heeft ook de wetenschap zich over de meestgelezen Duitse schrijver aller tijden ontfermd en is er sprake van een bloeiende Karl-May-Forschung. En zoals gebruikelijk bij wetenschappers die zich ook om een markt voor hun ideeën moeten bekommeren, is men het hartgrondig met elkaar oneens.

Waar is het allemaal om te doen? Wat doet de emoties oplaaien? Karl May zou zeker niet zo’n omstreden geval zijn, als het bij hem niet ook om de centen, om het Geschäft ging. Een paar getallen: binnen afzienbare tijd zal ergens in een boekhandel of een grootwinkelbedrijf de honderdmiljoenste Karl May worden verkocht. Het is niet onwaarschijnlijk dat dat in de DDR zal plaatsvinden, waar men onlangs heeft ontdekt dat er van Karl May ‘produktieve impulsen voor de vorming van de socialistische persoonlijkheid’ uitgaan. Bij dit legendarische getal gaat het alléén om de Duitstalige uitgaven, naar wat er intussen aan vertaalde titels is omgezet, kun je alleen maar gissen. De tanende populariteit in ons land wordt in ieder geval volop gecompenseerd door het onverminderde succes in landen als Polen en Tsjechoslowakije.
Sinds 1962, het vijftigste sterfjaar, zijn de rechten van Karl Mays teksten vrij en kan iedereen er een dikbelegde boterham aan verdienen. In de afgelopen vijfentwintig jaar is dat ook bij herhaling geprobeerd en de uitgeverij die daarbij het bange nakijken heeft is de Karl-May-Verlag in Bamberg.
In 1912, toen Euchar Albrecht Schmid 4 in overleg met weduwe Klara alle rechten op Karl Mays nalatenschap verwierf en de Karl-May-Verlag oprichtte, braken er voor hem gouden tijden aan. In 1938 waren er al zo’n acht miljoen boeken verkocht en ook nazi-tijd en wereldoorlog konden deze vloed van boeken niet stuiten. Problemen kwamen er pas toen het plaatsje Radebeul, waar de uitgeverij was gevestigd, na de oorlog in de DDR kwam te liggen, waar Karl May in een ideologisch kwade reuk stond. De zonen Schmid, het geldverdienen nog niet moe en rotsvast overtuigd van de toekomst van hun auteur, wisten zich uit de DDR los te kopen en vestigden zich in Bamberg, met medeneming van het grootste deel van de persoonlijke bezittingen van Karl May en zijn schriftelijke nalatenschap. Maar in plaats van dat er zoiets als dankbaarheid bestaat tegenover de ondernemende zonen Schmid die met deze vette kluif naar het vrije Westen wisten te ontkomen, zijn de wetenschappelijke onderzoekers het er bijna unaniem over eens dat de Karl-May-Verlag maar slordig omgesprongen is met zijn enige auteur, en zich schuldig heeft gemaakt aan ongeoorloofd winstbejag. Als de tekenen niet bedriegen is het echte offensief tegen de Schmid-dynastie dan ook dit jaar, het vijfenzeventigste sterfjaar van de auteur, pas goed begonnen: de gerenommeerde Greno Verlag 5, mede opgericht door Hans Magnus Enzensberger 6, heeft aangekondigd tot aan de eeuwwisseling een serie van in totaal honderd delen Karl May te publiceren en daarmee korte metten te maken met de zogenaamde ‘Bamberger Ausgabe’, de vierenzeventig delen van de Karl-May-Verlag. Het bezwaar tegen deze op klassieke wijze gebonden groene uitgaven is dat er in de teksten zoveel is geschrapt, gewijzigd, en toegevoegd dat de boeken er weliswaar leesbaarder op zijn geworden, maar alléén volgens de smaak van het grote publiek, en dat bestaat, anders dan in Mays tijd, overwegend uit jeugdige lezers.
De echte literatuurliefhebber zal pas aan zijn trekken komen met de Greno uitgaven: de enige echte, authentieke, becommentarieerde, wetenschappelijk verantwoorde uitgave van het complete werk van Karl May, inclusief een aantal delen brieven en dagboeken. Als alles goed gaat, en je weet maar nooit bij zo’n prestigieus plan, zal Karl May daarmee eindelijk de ereplaats krijgen die de Duitse literatuurgeschiedenis hem tot dusver heeft onthouden. Er wordt hard aan zijn rehabilitatie gewerkt.
In de bibliotheek van Karl May, te bezichtigen in het Karl-May-museum in Bamberg, staan tussen de vele boeken de Civilprozessordnung, de Strafprozessordnung en een boek over Urheber- und Verlagsrecht broederlijk naast elkaar. Het zijn beduimelde exemplaren, er staan potloodstrepen in en aantekeningen, ze zijn duidelijk vaak geraadpleegd. De laatste twaalf jaar van zijn leven moet Karl May er bijna dagelijks in gelezen hebben in de hoop er een artikel in aan te treffen waarmee hij zijn belagers in één keer van zich af kon schudden. Het verhaal van de laatste levensjaren van Karl May is het verhaal van twaalf jaar juridische strijd om recht en genoegdoening, van slepende processen, van onbetrouwbare advocaten en corrupte rechters, van grove beschuldigingen aan het adres van de schrijver, van reeksen van blunders aan zijn kant en van vormen van riooljournalistiek waarbij vergeleken de Bildzeitung van nu een hoogst fatsoenlijk blad is. En al bleek uiteindelijk dat in het keizerrijk toch het recht kon zegevieren, voor Karl May kwam het te laat, de vele processen hadden hem murw gemaakt, fysiek was hij te gronde gericht. Op 30 maart 1912 veroorzaakte een hartinfarct zijn plotselinge dood.





De werkkamer van Karl May met zijn bureau, in het museum in Bamberg. De
voorwerpen komen voor een deel uit de Villa Shatterhand in Radebeul

Zeventig jaar oud was Karl May toen hij stierf, van die zeventig jaren heeft hij maar een klein aantal in betrekkelijke rust en voorspoed doorgebracht, zijn leven wordt bepaald door een langzame en moeizame weg omhoog en een snelle en nog veel moeizamer weg omlaag.
Het hoogtepunt van zijn roem bereikte Karl May aan het eind van de jaren negentig. Zijn nieuwe, en betrouwbare uitgever Friedrich Ernst Fehsenfeld 7 bracht de zeer succesvolle serie Gesammelte Reiseerzählungen uit die Karl May een honorarium van zo’n 60.000 Mark per jaar opleverde, wat hem tot een welvarend man maakte. Zijn roem was groot. In München moest de brandweer de duizenden bewonderaars die gekomen waren om hun idool te horen spreken, met de waterspuit uiteendrijven. In Wenen werd May ontvangen door het Oostenrijkse keizershuis, in München door de Beierse koninklijke familie. Zijn boeken werden door jong en oud gelezen en door katholieke geestelijken wegens hun opvoedende waarde van harte aanbevolen. Hij had ambitieuze literaire plannen, zijn belangrijke werk lag in zijn ogen nog voor hem, hij voelde zich even oppermachtig als zijn literaire alter ego Old Shatterhand.
Maar onder dit prachtige bouwwerk zat een rottend fundament, dat wist Karl May heel goed, en het moet aan een door de roem veroorzaakte verdwazing worden toegeschreven dat hij niet inzag hoe hijzelf er de oorzaak van werd dat die waarheid werd blootgelegd.
De populariteit van Karl Mays boeken berustte voor een groot deel op het feit dat ze niet als romans, als fictie, werden gelezen, maar als de verslagen van werkelijk beleefde avonturen. De lezers twijfelden er niet aan dat Old Shatterhand Karl May zelf was, de reiziger en avonturier uit Saksen, die vanuit het wilde Westen van Noord-Amerika zijn kersvers beleefde avonturen naar zijn uitgever in de Heimat opstuurde, die ze als het ware nog warm van de prairiezon zette en drukte om ze zo snel mogelijk bij de gespannen wachtende lezers te doen belanden.
Ook Kara ben Nemsi, daar was geen twijfel aan, was Karl May zelf. Betekende die naam niet ‘Karl, zoon der Duitsers’, zoals in de boeken zelf uiteen werd gezet en verwees deze Kara niet ook naar zichzelf als Old Shatterhand die nu voor de verandering de oriëntaalse wereld bezocht?
Niet alleen verwezen de verhalen naar de identiteit van de auteur, ook de auteur verwees gevraagd en ongevraagd naar zijn identiteit in de verhalen. Hij drijft het daarmee erg ver. ‘Zal ik als cowboy of als schrijver met u converseren,’ schijnt hij de gemalin van de Oostenrijkse troonopvolger te hebben toegevoegd bij zijn audiëntie in Wenen. ‘Ik ben werkelijk Old Shatterhand, respectievelijk Kara ben Nemsi, en ik heb beleefd wat ik vertel,’ schrijft hij aan een belangstellend informerende lezer. Aan andere lezers stuurt hij op verzoek haren uit het kapsel van vriend Winnetou, dikke blauwzwarte haren uit een paardestaart zijn het. Honderden foto’s worden er gemaakt die het onomstotelijke bewijs leveren van de drieëenheid van Karl May, Old Shatterhand en Kara ben Nemsi: lasso, revolvers, sjerp en fez houden tegenover kritische blikken stand, de auteur beantwoordt de scepsis met een onversaagde pose.



Het Karl-May-museum. De collectie bestaat uit voorwerpen uit het bezit van de auteur en uit latere aankopen van de uitgeverij


De waarheid is dat Karl May alles wat hij schreef verzon. Gereisd had hij nauwelijks, nooit had hij een voet buiten Europa gezet. Zijn kennis van zaken ontleende hij aan reisboeken en onderzoekingen van anderen. Vreemde talen sprak hij niet, hoogstens gebrekkig Engels en een beetje Frans, zijn bewering voor een duizendkoppige menigte dat hij minstens veertig talen actief beheerste en er zo’n twaalfhonderd kon verstaan, was pure bluf. Zijn doctorstitel voerde hij ten onrechte, bij de universiteit van Rouen, waar hij die titel verworven zou hebben, wist men van niets.
De ironie wil dat zijn leugens in het openbaar aan de kaak werden gesteld, juist toen hij zich voor het eerst aan een grote reis naar Afrika en Azië had gewaagd. Kaarten en brieven uit Cairo, Luxor, Jeruzalem en Ceylon, via kranteredacties aan zijn hooggeachte lezers gericht, moesten de allerlaatste twijfels over de integriteit van de schrijver wegnemen, maar het leek wel of het thuisfront op zijn afwezigheid had zitten wachten, de aanval op Karl May werd geopend.
Op zichzelf had de onthulling in de Frankfurter Zeitung van 17 juni 1899 over de ‘Cultus der onwaarheid’ van Karl Mays boeken 8 niet zo’n ramp hoeven te zijn. May had toch al het plan opgevat om voortaan op een symbolisch niveau te gaan schrijven, en van zijn vroegere verhalen distantieerde hij zich grif. Maar de negatieve aandacht voor zijn persoon had de weg vrijgemaakt voor nog heel andere onthullingen. En die waren voor Karl May veel bedreigender.




Linksboven: de werkkamer van Karl May, voornamelijk ingericht met oosterse voorwerpen
Rechtsboven: de bibliotheek met de naslagwerken die May bij het schrijven gebruikte
Onder: gang in het museum


Karl May had een crimineel verleden. Zeven jaar had hij in totaal in gevangenissen en tuchthuizen doorgebracht voordat hij zich als schrijver enige naam verwierf en een burgerlijk leven kon gaan leiden.
Het was begonnen met een misverstand.
Gestimuleerd door zijn eerzuchtige vader, een arme wever uit het dorpje Ernstthal in het Ertsgebergte, die voor zijn intelligente zoon een beter leven zag weggelegd, was Karl May op een kweekschool voor onderwijzers terechtgekomen. In het daaraan verbonden strenge internaat waren er al moeilijkheden ontstaan toen de jonge Karl een paar kaarsen had ontvreemd om die met Kerstmis thuis ten geschenken te geven. Een verzoek om genade kon nog net verhinderen dat hij van school werd gestuurd 9. In 1861 werd Karl May hulponderwijzer in Glauchau. Daar beging hij de domheid zijn hospita oneerbare voorstellen te doen, althans dat was de bewering van de jaloerse echtgenoot 10 tegenover Mays superieuren. Ontslag volgde, en met moeite vond May opnieuw een baantje als fabrieksonderwijzer bij een spinnerij.

Toen ging het echt mis. Deze keer nam Karl May met Kerstmis een horloge, een tabakspijp en een sigarepijpje mee naar huis, die het eigendom waren van zijn kamergenoot 11. Het is zeer aannemelijk dat hij deze dingen alleen maar wilde lenen om er thuis indruk mee te maken, maar tegen alle beweringen van Karl in stond zijn kamergenoot erop dat het diefstal was, en nadat dat door de rechter was bevestigd, ging Karl May voor zes weken de gevangenis in. Het was daarmee uitgesloten dat hij zijn beroep als onderwijzer ooit nog zou kunnen uitoefenen. Zoals hij later in zijn autobiografie Mein Leben und Streben schreef, was het voor hem ‘als een klap op m’n hoofd, onder het gewicht waarvan ik volledig ineenstortte’. In zijn autobiografische schets ‘Meine Beichte’, uit 1908, schrijft May over zijn criminele verleden dat zijn daden waren ingegeven door wraakgevoelens tegenover de samenleving. Ook vermeldt hij dat zijn criminele daden zich vaak voltrokken in een toestand van halfbewustzijn en bewustzijnsgespletenheid. In ieder geval volgen er tien jaar waarin May afwisselend als vagebond op vrije voeten vertoeft of als veroordeelde in de gevangenis verblijft. Als misdadiger is hij niet gespeend van fantasie. In het licht van de latere schijngestaltes in zijn boeken is het veelzeggend dat hij bij alles wat hij uithaalde steeds optrad in de hoedanigheid van iemand anders. Zo geeft hij zich uit voor dokter Heilig en laat zich dure kleren aanmeten die hij nooit betaalt. Bij winkeliers speelt hij de rol van inspecteur van politie die de kassa kom inspecteren op de aanwezigheid van vals geld. Natuurlijk treft hij heel wat dubieuze biljetten aan. Rondzwervend in Bohemen wordt hij door een koddebeier aangehouden die hij op de mouw speldt dat hij van Martinique afkomstig is alwaar hij plantages bezit. Soms ook maakt hij zich schuldig aan ordinaire diefstal van een paar biljartballen, een paardetuig, wat geld, of aan valsheid in geschrifte in de vorm van een aanbevelingsbrief die ondertekend is door de Amerikaanse consul G.D. Burton 12.
Alles bij elkaar vormen deze vrij onschuldige zaken toch een lang strafblad en zijn reputatie als boef en bedrieger haalt in aangedikte vorm de pers: ‘Gisternacht rukten 25 gendarmes, de politieëenheden uit de omgeving en een sectie van de brandweer uit Ernstthal uit om in de Hohensteinse bossen de beruchte May op te sporen,’ schrijft een krant op 18 augustus 1869. Van 1865 tot 1868 en van 1870 tot 1874 zit May zijn straffen uit, ten dele in een isoleercel, maar toch ook niet helemaal afgesloten van intellectuele bezigheden dank zij een vooruitstrevende gevangenisdirecteur die hem toestaat te lezen en te schrijven. In 1875 verschijnt er voor het eerst een verhaal van Karl May in een van de vele, in die tijd juist populair geworden familietijdschriften.

Veel is er gespeculeerd over de samenhang tussen de gevangenisjaren van Karl May en zijn ontwakend schrijverschap en ook over de invloed die het op het kind May gehad heeft dat het kort na de geboorte door een oogaandoening aan beide ogen blind werd en pas op vijfjarige leeftijd, door een operatie, zijn vermogen om te zien weer terugkreeg.
Tegenover de puur psychoanalytische duiding van persoon en werk van Karl May, waarbij de teneur overheerst hem als een narcistische dan wel hysterische persoonlijkheid of simpelweg als homoseksueel af te schilderen, staat de sociaal-historische interpretatie. Daarin is Karl May de schrijver die uitdrukking geeft aan de collectieve fantasieën van het laat-negentiende-eeuwse burgerdom. De superioriteit van Old Shatterhand en van Kara ben Nemsi om in alle situaties hun autonomie te bewaren, beantwoordt aan de wensvoorstelling van de burger zich te handhaven in een moderne wereld waarin zijn vrijheid door technologie en bureaucratie steeds meer wordt beknot. May zelf was zich ervan bewust dat zijn populariteit daarmee verband hield. In Mein Leben und Streben schrijft hij dat hij door zijn verhalen ‘het innerlijk van de lezer van de uiterlijke druk wil bevrijden. Ze moeten voelen en beleven hoe het een gevangene te moede is die de sloten hoort knarsen omdat de dag gekomen is waarop hij wordt vrijgelaten’.

De almachtsfantasieën van zijn lezers komen zeker niet te kort. Superstar Old Shatterhand is aan alles en iedereen superieur in kracht, behendigheid, kennis en intelligentie. Niet alleen schiet hij nooit mis, ook met mes en lasso weet hij feilloos te werpen, zelfs met de tomahawk is hij beter dan elke Indiaan, evenals in zwemmen, duiken, paardrijden, wilde dieren vangen en sporen lezen. Hij weet alles van godsdienst, geografie, meteorologie, hij kan het laten regenen, hij geneest zieken, hij beheerst alle indianendialecten. Aan pogingen hem gevangen te nemen ontsnapt hij moeiteloos, springt met zijn paard Hatatitla over drie rijen ruiters heen als het moet. Er is zelfs een scène waarin de daarin beschreven worsteling en de bijbehorende handgrepen wel tot de conclusie moeten leiden dat Old Shatterhand zo nodig over drie handen kan beschikken. Old Shatterhand is zo beroemd en gevreesd dat hij zich kan permitteren anoniem te blijven of zich als een onnozele hals te gedragen. Op het juiste moment is er altijd wel iemand die hem herkent of door zijn dwingende blik tot het vermoeden wordt gebracht met wie hij te doen heeft.
Maar het is niet eerlijk Karl May te beoordelen uitsluitend op grond van zijn escapistische avonturenromans, evenmin als het terecht is aan deze boeken schouderophalend voorbij te gaan. Nog steeds gaat er een grote aantrekkingskracht van uit, de sfeer- en landschapsbeschrijvingen zijn suggestief, de types die hij beschrijft kunnen zo uit actuele wild-westfilms zijn weggelopen, de dialogen - véél dialogen - zijn puntig en geestig en op elke bladzijde gebeurt iets spannends. Ook als volwassen mens raak je ogenblikkelijk geboeid.
Toch beweert een deel van de hedendaagse aanhangers van Karl May dat het belangrijkste deel van zijn werk ná zijn avonturenromans is ontstaan, in de laatste twaalf jaar van zijn leven. Het zijn precies de twaalf jaar waarin hij op een dusdanige manier werd vervolgd en belaagd, dat het een wonder mag heten dat hij nog een letter op papier heeft kunnen zetten.



Een van de beelden uit de collectie van het museum

Voordat een rancuneuze journalist 13 het criminele verleden van Karl May begon op te rakelen, werd May geconfronteerd met een periode uit zijn literaire verleden waaraan hij evenmin graag werd herinnerd: de Münchmeyer-jaren. Voor uitgever Heinrich Gotthold Münchmeyer in Dresden 14 had May, kort nadat hij uit de gevangenis was ontslagen, als redacteur van populaire tijdschriften gewerkt en, na een korte onderbreking, van 1882 tot 1887 als auteur van colportageromans. Dat waren romans die in wekelijkse afleveringen huis aan huis werden verkocht en die een enorme populariteit genoten die doorgaans niets met de kwaliteit ervan te maken had. Hoewel deze sensatieliteratuur in alle kringen werd gelezen, kreeg ze de naam vooral door dienstboden te worden gekocht bij de bediendeningang aan de achterkant van de villa’s van de heersende klasse, wat ze de naam Hintertreppenroman bezorgde. Verleid door het voor zijn doen aantrekkelijke honorarium had Karl May vijf van dat soort romans geschreven, elk zo’n 2500 bladzijden dik, een produktie die vijf jaar lang het uiterste van zijn krachten vergde en hem creatief bijna te gronde richtte. Het was geen werk om trots op te zijn en wijselijk had May ervoor gezorgd dat de romans anoniem of onder pseudoniem verschenen.
Nu begon de opvolger van Münchmeyer 15 tegen Mays uitdrukkelijke verbod in deze colportageromans opnieuw uit te geven onder de serietitel ‘Karl Mays Illustrierte Werke’. May vreesde dat zijn zorgvuldig opgebouwde reputatie onder het lage gehalte van deze om den brode geschreven jeugdzonden te lijden zou hebben. Hij liet bekendmaken dat zijn naam ten onrechte met deze kitsch in verband werd gebracht omdat destijds anderen, waaronder Münchmeyer zelf, door wijzigingen en toevoegingen Mays manuscript dusdanig hadden toegetakeld dat hij niet verantwoordelijk gesteld kon worden voor het resultaat. In een grote advertentie die hij in verscheidene bladen liet plaatsen, nam May met name afstand van de liefdesscènes waarvan de romans rijkelijk waren voorzien, zijn oorspronkelijke tekst was absoluut ‘sittenrein’ geweest. Maar wie geloofde dat nog!
De kwestie werd door de pers tot de sensatie van het jaar opgeblazen. De zo kort geleden als ‘leugenaar’ ontmaskerde succesauteur bleek nu ook nog romans geschreven te hebben met een ‘alle perken te buiten gaande onzedelijke inhoud’. Tegelijkertijd ging de verkoop van de romans gewoon door en dreigden de royalty’s aan Mays neus voorbij te gaan, als hij er geen oplossing voor vond de auteursrechten van de romans op te eisen zonder ook het auteurschap van de erotische scènes te erkennen. Er bleef May niets anders over dan naar de rechter te gaan. Het monsterproces dat volgde duurde meer dan twaalf jaar, het kostte hem een vermogen, het leverde hem beschuldigingen van meineed, huiszoekingen, intriges van de kant van zijn ex-echtgenote Emma Pollmer , een schrijfimpasse en het besluit op zijn schrijverschap over een andere boeg te gooien, maar zijn gelijk heeft hij niet meer mogen beleven. En het kon nog erger: tot overmaat van ramp begon de journalist Rudolf Lebius zich te roeren. Lebius wordt door de Karl May-biograaf Wollschläger 16 een echte persbandiet genoemd waarover de waarheid nog niet uitgesproken kan worden omdat er nog directe nakomelingen van Lebius in leven zijn. Lebius was, voordat hij zich op Karl May stortte, al twee keer wegens belediging en smaad tot gevangenisstraffen veroordeeld, zijn nieuwe slachtoffer koos hij zorgvuldig uit. In de Sachsenstimme onthulde hij op kerstavond van het jaar 1904 dat Karl May een tuchthuisboef was geweest, een misdadiger die door zijn invloed op de jeugd een groot gevaar vormde voor het vaderland. Het was het begin van een jarenlange strijd waarin alles en iedereen zich mengde. De katholieke pers, die wegens de katholieke tendens in de boeken van de protestant May altijd achter hem had gestaan, schilderde hem nu ook af als een verderver van de Duitse jeugd, ex-vrouw Emma Pollmer liet zich als getuige voor Lebius’ karretje spannen, rechters lieten zich intimideren waardoor iedereen May ongestraft een ‘geboren misdadiger’ kon noemen. May was ten einde raad. Waarvoor hij zijn hele leven bang was geweest, gebeurde: ‘In geen geval mag ik de vreselijke fout begaan ten overstaan van het hele verslaggeversvolk toe te geven dat ik in de gevangenis heb gezeten. Dat zou mijn hele levenswerk vernietigen en ik wil liever sterven dan toegeven. Zolang het maar een gerucht blijft en in de processtukken blijft steken, is het niet dodelijk. Maar dwingt men mij mijn eigen ja te zeggen, waar alle voetknechten van de inkt en het boekenvak bij zijn, dan betekent dat een slag en daarna geen opstaan!’ Dit schrijft hij aan zijn advocaat, maar op de zitting waarop deze de aantijgingen van Lebius moet weerleggen doet hij dat zo onhandig dat de rechter woedend wordt en alle vroegere vonnissen tegen May begint voor de lezen.


Links: het schilderij van Winnetou is gemaakt door Sascha Schneider 17, die vanaf ongeveer 1904 de omslagen voor de boeken van May maakte Rechts: postzegel die dit jaar door de Bundespost is uitgegeven


Het was misschien verstandig geweest als May zijn vroegere fouten meteen had toegegeven, maar hij kon dat niet. Het maakte hem tegenover al zijn vijanden zwak en velen leken er een sadistisch genoegen in te scheppen het de man zo moeilijk mogelijk te maken. Het moest nog veel erger worden voordat Karl May ertoe kwam in de autobiografie Mein Leben und Streben opheldering te verschaffen over zijn verleden. Eerst kreeg Lebius nog de kans in de rechtszaal pure leugens over May te vertellen. In de geboorteplaats van Karl May had hij naar zijn zeggen de bewijzen gevonden dat May hoofd van een roversbende was geweest die talloze roofovervallen, vooral op marktvrouwen, had gepleegd, die winkels had leeggeroofd en jarenlang het hele Ertsgebergte onveilig had gemaakt. May zelf zou zijn schoonvader hebben gewurgd. Het machteloze verweer van Karl May kon niet verhinderen dat in de binnen- en buitenlandse pers het bericht verscheen dat de auteur van stichtelijke boeken was gebleken een bandiet te zijn.
Hoewel Karl May na de martelgang van tien jaar procederen kort voor zijn dood in het gelijk werd gesteld, dat wil zeggen de aanvallen van Lebius werden als beledigingen veroordeeld en de bendeleidersmythe werd officieel weerlegd, is dat nauwelijks tot het grote publiek doorgedrongen. Tot ver na zijn dood doken de geruchten over de bandiet May steeds weer op en nog in 1965 werd er een televisiefilm gemaakt, een ‘semi-documentaire’ 18, waarin het rovershoofdmanverhaal van Lebius zonder blikken of blozen als feit werd vermeld. Op aandringen van de Karl-May-Verlag was het ZDF bereid bevonden ná uitzending van de film te vermelden dat een deel van de film op fantasie berustte, maar wélk deel werd er niet bij gezegd.
Het lijkt wel of de fantast Karl May andere fantasten aantrekt. In 1963 verscheen Sitara und der Weg dorthin. De auteur: Arno Schmidt 19, de tot een cultusfiguur verheven radicale avantgardist en taaltovenaar. Het boek Sitara onthulde dat de fascinatie die de boeken van Karl May op mannen uitoefenden, berustte op hun homo-erotische sfeer. Het bewijs voor de libidineuze betekenis van Mays boeken leverde Schmidt door een analyse van de landschapsbeschrijvingen, daarin zaten de seksuele impulsen verborgen. Elke heuvel, kloof, spleet, grot, schacht, elk gat, hol verwees steeds naar één ding: het mannelijke achterste, en elk geweer, pistool, elke zweep maar elke cactus verwees steeds naar dat andere ding: de penis. De ‘seksglolem’ en ‘kontfijnproever’, de ‘lange-afstandsonanist’ Karl May legde zijn homoseksuele verlangen in beschrijvingen als: ‘Hier werden de bergen hoger en geleidelijk aan kwamen ze dichter bij elkaar tot ze een soort kloof vormden (...)’, of: ‘Een spleet, vochtig van het water, de helden moeten erin afdalen.’ In het het ‘van A tot Z anaal gestigmatiseerde’ werk van Karl May is elk gevecht een homoseksuele geslachtsdaad, de tedere vriendschap tussen Winnetou en Old Shatterhand is ‘verdomd suspect’.
De analyse van Arno Schmidt deed enige stof opwaaien, maar de overtrokkenheid van zijn standpunt en het feit dat hij de citaten voor een groot deel had aangepast ofwel verzonnen, zorgde ervoor dat de ‘onthullingen’ van Arno Schmidt al gauw naar hemzelf teruggekaatst werden.
Toch is er onmiskenbaar een sfeer van homo-erotische mannelijkheid aanwezig in de romans van Karl May. De rekwisieten daarvan zijn de geheime afspraken en herkenningstekens, de ontmoetingspunten, de conspiraties, de onthullingen, de verbroederingen, de ijdelheden. En niet in de laatste plaats het ontbreken van vrouwen, anders dan in clichérollen, vage schimmen op de achtergrond van het grote mannenavontuur. Kenmerkend is het dat het zusje van Winnetou, als het verliefd dreigt te worden op Old Shatterhand, als bij toeval door een lid van een vijandige stam wordt doodgeschoten. Géén complicaties! Bovendien: Old Shatterhand en zijn parallel Kara ben Nemsi zijn ‘thuis’, in hun hoedanigheid als schrijver, gelukkig getrouwd. Emmeh heet de vrouw van Kara ben Nemsi, maar dan verandert die naam, van een nieuw geluk wordt kond gedaan, Dsjanneh heet ze nu. Wat is er gebeurd?

Bijna alles in het leven van Karl May neemt bovenmenselijke proporties aan, ook de scheiding van Emma Pollmer na een huwelijk dat twintig jaar duurde. De scheiding vond plaats in 1903, een jaar waarin de controverses over de Münchmeyer-romans en de beschuldigingen van Lebius May al hadden verwikkeld in een rattenkoning van processen. Als aanleiding van de scheiding vermeldt May in Mein Leben und Streben het feit dat Emma Pollmer, die met de weduwe Münchmeyer bevriend was, alle stukken die May in het gelijk hadden kunnen stellen, had verbrand. Maar de oorzaak lag uiteraard dieper en komt er simpelweg op neer dat de echtelieden uit elkaar waren gegroeid en elkaar niet meer begrepen, en bovendien dat er een ander in het spel was: de weduwe Klara Plöhn, sinds jaren bevriend met het echtpaar May. May trouwde met haar en leefde tot aan zijn dood zeer gelukkig met zijn ‘Herzchen’. Emma Pollmer kreeg een rijkelijke alimentatie toebedeeld, maar zij liet zich al snel inpalmen door Rudolf Lebius, die in het pamflet Die Zeugen Karl May und Klara May haar door rancune ingegeven verhalen over het seksuele leven van Karl May, over de intriges van Klara en haar spiritistische gaven, over de leugens en het bedrog uit het verleden van Karl uit de doeken deed. Hoewel May gedaan kreeg dat het pamflet uit de handel werd genomen, had de pers de inhoud ervan al aan de lezers meegedeeld. Het bracht May tot aan de rand van de wanhoop: ‘Ik wil het liefst sterven, sterven, sterven, en toch wil ik dat niet en mag ik dat niet omdat mijn tijd nog niet ten einde is.’ De opgekropte frustratie en woede over zijn ex-echtgenote uit hij op papier, hij schrijft Frau Pollmer, eine psychologische Studie. Het is een reactie op het pamflet van Lebius en is als materiaal bedoeld voor zijn biograaf, die Mays eer postuum moet redden. Pas in 1982 is de tekst door de Karl-May-verlag gepubliceerd en wat erin te lezen valt is zó gekleurd door de omstandigheden waarin May schreef, dat Emma onrecht wordt aangedaan. Hij noemt haar een ‘bezetene’, hij schrijft haar karakterloosheid toe aan het feit dat ze buitenechtelijk is geboren, hij noemt haar een ‘lesbische feeks’, hij vertelt dat hij in de angst heeft geleefd door haar vergiftigd te worden. Dat ook hier de werkelijkheid anders was dan Karl May beschreef, is in 1973 al eens bewezen in een studie over zijn eerste huwelijk, maar in de meeste boeken over Karl May komt Emma er erg slecht af en ook die mythe is waarschijnlijk een eeuwig leven beschoren.
Heeft de goede man dan nooit enig geluk beleefd aan zijn betekenis en roem, vraag je je af. Want hoe je het ook wendt of keert, sympathie verdient hij, de blinde weverszoon uit het Ertsgebergte, en al zal hij wel eeuwig alleen als auteur van spannende avonturenromans bekend blijven, zijn werk getuigt ook van een ontroerende verantwoordelijkheid voor de toekomst van de mensheid. Al is het vanuit ons huidige bewustzijn gemakkelijk hem als een ‘eurocentrist’ te ontmaskeren, je kunt niet ontkennen dat hij een voor zijn tijd revolutionaire visie had op het probleem van de Indianen in Noord- en Zuid-Amerika. Hij was ook een antikolonialist in een tijd waarin het Duitse Rijk niets méér begeerde dan het bezit van koloniën, en een pacifist in een tijd waarin oorlog als het grootste goed der mensheid werd gezien. Dat blijkt vooral uit zijn boek Et in terra pax - Und Frieden auf Erden over de Boxer-opstand in China. Hij schreef dit boek bewust in afleveringen om de uitgever 20 om de tuin te leiden over de inhoud ervan. Dwars tegen de nationale trots op de grootse militaire overwinning in koos hij de kant van de Chinezen. De uitgever kon niet veel meer doen dan zich in de inleiding bij de boekuitgave te verontschuldigen voor de vredesboodschap die May erin had verpakt.
Helemaal aan het eind van zijn leven, een paar dagen voor zijn dood, mag Karl May dan toch nog beleven wat het betekent de meest gelezen auteur van zijn tijd te zijn. In Wenen houdt hij voor drieduizend enthousiaste toehoorders een lezing waarbij hij niet, zoals verwacht, de rol van avonturier en held en ook niet die van martelaar speelt, maar waarbij hij het heeft over dood, goddelijkheid en eeuwige vrede. Het publiek luistert ademloos en beloont hem na afloop met ovationele toejuichingen en een niet aflatend applaus. Niemand minder dan de Nobelprijswinnares Bertha von Suttner 21 behoort tot degenen die die avond hebben bijgewoond en, naar verluidt, ook Adolf Hitler.
Dat de dankbaarheid van het publiek toch eerder zijn reis- en avonturenromans gold dan zijn latere, door hemzelf het belangrijkst geachte werk, is waarschijnlijk niet tot hem doorgedrongen. Nog steeds is er een brede kloof tussen de vóór- en de tegenstanders van boeken als de Mir van Dschinnistan, Abdahn Effendi en Weihnacht. Arno Schmidt wilde juist om deze boeken Karl May als laatste ‘Grossmystiker’ in de literaire canon opnemen, maar iemand als Gomperts vond jaren geleden al dat die boeken beter niet meer herdrukt konden worden.
Karl Mays laatste woorden ‘Sieg, grosser Sieg’ zijn in ieder geval in die zin bewaarheid geworden, dat er rond zijn werk nog steeds veel beroering is, variërend van de Karl-May-Festspiele in het Sauerlandse dorp Elspe, die elke zomer door een half miljoen mensen worden bezocht, tot de jaarlijkse bijeenkomsten van de duizend leden van de Karl-May-Gesellschaft, die zich tot doel heeft gesteld het wetenschappelijke onderzoek naar Karl May te stimuleren.
Dat in het Karl-May-Museum het bed waarin Karl May is gestorven in een kamertje achter de bibliotheek is opgeborgen waar het publiek geen toegang heeft, is daarom heel vanzelfsprekend. Karl May dood? Hoezo?



  [1]In: Vrij Nederland, 20 juni 1987
  [2]Godfried Bomans (voluit: Godfried Jan Arnold Bomans, * 2 maart 1913 , † 22 december 1971) was een Nederlandse schrijver, columnist en mediapersoonlijkheid. Zijn bekendste boeken zijn „Pieter Bas”, „Erik of het klein insectenboek”, „De avonturen van Pa Pinkelman”, „Avonturen van Tante Pollewop” en de lagere school-lectuur-serie „Pim, Frits en Ida”. Van zijn hand is het artikel „Het ruikt hier naar gas. Een poging tot begrip van Karl May” in Elseviers Weekblad, 24 augustus 1963, elders op deze site.
  [3]Hans Albert Gomperts (voluit: Henri Albert Gomperts, publicerend als H. A. Gomperts, * 26 december 1915 , † 18 september 1998) was een Nederlandse letterkundige, essayist, dichter en literair criticus. In 2003 verschenen de verzamelde essays van H.A. Gomperts (1915-1998) onder de titel „Intenties 1”, „Intenties 2” en „Intenties 3” bij Meulenhoff in Amsterdam; in een van de delen Intenties staat een herdruk van zijn artikel „Karl May ontsloot nieuwe wereld van helden. Autodidactisch schrijver tekende Indiaan als méns” dat oorspronkelijk op 9 april 1955 in Het Parool was verschenen.
  [4]Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) was op 1 juli 1913 samen met Friedrich Ernst Fehsenfeld en Klara May oprichter van het Karl-May-Verlag. Op 28 november 1913 werd vastgelegd dat Schmid tot het einde van de wettelijk bepaalde auteursrechten de enige uitvoerend directeur van de uitgever zou zijn; dat zou dus 1943 zijn, maar voor die tijd werden alle geldende auteursrechten in Duitsland door een wetswijziging verlengd tot vijftig jaar en zo bleef Schmid tot kort voor zijn dood directeur. In 1950 droeg hij de leiding van de uitgeverij over aan zijn oudste zoon, Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003). Ook alweer in verband met rechten, maar ook van de politieke spanningen tussen de BRD en de DDR werd Joachim tussen 1950 en 1960 de enige directeur van Verlag Joachim Schmid in Bamberg. In 1960 werd er een verdrag gesloten met de Karl-May-Stiftung in Radebeul en mocht de uitgeverij in Bamberg zich weer Karl-May-Verlag noemen; Joachim bleef daarvan directeur van 1960 tot 1993, maar nu met zijn beide jongere broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990). Van 1993 tot 2003 was Lothar de enige directeur, van 2003 tot 2007 was hij dat samen met zijn zoon Bernhard (* 29 maart 1962) en vanaf 2007 is Bernhard – de derde generatie – de enige directeur van de uitgeverij. Een vierde zoon van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Wolfgang (* 1924) is in de oorlog aan het oostfront gesneuveld.
  [5]Het Greno-Verlag werd in het najaar van 1984 in Nördlingen opgericht door Franz Greno (* 4 september 1948).
  [6]Hans Magnus Enzensberger (* 11 november 1929 , † 24 november 2022) was een Duits schrijver, dichter, vertaler en redacteur, die ook onder het pseudoniem Andreas Thalmayr schreef. Hij schreef o.a. „Bartolomé de las Casas: Kurzgefaßter Bericht von der Verwüstung der Westindischen Länder”, „Deutschland, Deutschland unter anderm. Äußerungen zur Politik”, „Gespräche mit Marx und Engels”, „Der Untergang der Titanic”, „Der Zahlenteufel” en „Wo warst du, Robert?
  [7]Dr. Euchar Albrecht Schmid (* 29 augustus 1884 , † 15 juli 1951) was op 1 juli 1913 samen met Friedrich Ernst Fehsenfeld en Klara May oprichter van het Karl-May-Verlag. Op 28 november 1913 werd vastgelegd dat Schmid tot het einde van de wettelijk bepaalde auteursrechten de enige uitvoerend directeur van de uitgever zou zijn; dat zou dus 1943 zijn, maar voor die tijd werden alle geldende auteursrechten in Duitsland door een wetswijziging verlengd tot vijftig jaar en zo bleef Schmid tot kort voor zijn dood directeur. In 1950 droeg hij de leiding van de uitgeverij over aan zijn oudste zoon, Joachim Schmid (* 29 juni 1922 , † 10 januari 2003). Ook alweer in verband met rechten, maar ook van de politieke spanningen tussen de BRD en de DDR werd Joachim tussen 1950 en 1960 de enige directeur van Verlag Joachim Schmid in Bamberg. In 1960 werd er een verdrag gesloten met de Karl-May-Stiftung in Radebeul en mocht de uitgeverij in Bamberg zich weer Karl-May-Verlag noemen; Joachim bleef daarvan directeur van 1960 tot 1993, maar nu met zijn beide jongere broers Lothar (* 10 mei 1928 , † 18 mei 2013) en Roland (* 15 mei 1930 , † 4 januari 1990). Van 1993 tot 2003 was Lothar de enige directeur, van 2003 tot 2007 was hij dat samen met zijn zoon Bernhard (* 29 maart 1962) en vanaf 2007 is Bernhard – de derde generatie – de enige directeur van de uitgeverij. Een vierde zoon van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Wolfgang (* 1924) is in de oorlog aan het oostfront gesneuveld.
  [8]„Karl May im Urtheil der Zeitgenossen” was op 17 juni 1899 al het vierde artikel van feuilletonredacteur Fedor Mamroth (* 21 februari 1851 , † 25 juni 1907) tegen Karl May in de Frankfurter Zeitung. Naar aanleiding van deze - vijfdelige - serie artikelen beschouwde Karl May Fedor Mamroth als zijn gevaarlijkste tegenstander en spiegelde hem in zijn „Im Reiche des silbernen Löwen IV” (nu: „Das versteinerte Gebet”, Gesammtle Werke, Band 29) in de figuur van Ahriman Mirza.
  [9]Ondanks het verzoek om genade werd Karl naar aanleiding van deze „kaarsendiefstal” wel degelijk van het seminarie in Waldenburg gestuurd; hij kon zijn opleiding even later wel voortzetten aan het seminarie te Plauen.
[10]Bedoeld wordt Ernst Theodor Meinhold (* 1835 , † 1890), een koopman in Glauchau, die de jonge leraar Karl May in oktober 1861 als onderhuurder in zijn woning aan de Große Färbergasse 17 opnam. Na veertien dagen diende hij een aanklacht tegen May in omdat deze zich tijdens pianolessen iets te nadrukkelijk met mevrouw Meinhold (* 1842 , † 1891) bezig had gehouden. Daarop verliet May Glauchau en vond een nieuwe baan in Altchemnitz.
[11]Bedoeld wordt Julius Hermann Scheunpflug (* 10 juli 1820 , † ?), boekhouder bij de fabrieken van Claus en/of Solbrig in Altchemnitz en kamergenoot van Karl May; eigenaar van het uitgeleende zakhorloge en de meerschuimen pijp.
[12]De naam Burton duikt nogal vaak op in Karl Mays werk: de echt bestaande ontdekkingsreiziger Richard Burton (voluit: Richard Francis Burton, * 19 maart 1821 , † 19 oktober 1890) (in „Waldröschen”), Burton, een zakenpartner van Freimann in New Orleans (in „Der verlorne Sohn”), James Burton Esq., een alleen maar terloops genoemde Engelsman (in „Deutsche Herzen - Deutsche Helden”), Tobias Preisegott Burton in „Der Geist des Llano estakado”, tegenwoordig in: „Untern Geiern”, Gesammelte Werke, Band 35, Burton als schuilnaam van Santer (in „Winnetou II”, reverend Burton, een slechts genoemde kennis van Waller (in „Und Friede auf Erden!”, Gesammelte Werke, Band 30) en natuurlijk de schuilnamen van het echtpaar May in „Winnetou IV” (inmiddels „Winnetous Erben”, Gesammelte Werke, Band 33). Maar ook buiten Mays werk komt de naam een keer voor: op dinsdag 20 april 1869 schrijft hij zijn ouders een brief dat hij met vader en zoon Burton, die hij een dag eerder in Bad Ottenstein/Schwarzenberg heeft leren kennen, op weg naar Amerika gaat om in Pittsburgh/Pa. huisleraar te worden.
[13]Bedoeld wordt Rudolf Lebius (* 4 januari 1868 , † 4 april 1946), een Duitse journalist van het dubieuze soort, uitgever, vakbondsleider en antisemitisch politicus; nadat zijn poging om Karl May af te persen mislukt waren, werd hij diens vuigste tegenstander.
[14]Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892) was uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt).
Tussen 1882 en 1887 schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
[15]Adalbert Fischer (voluit: Johannes Adalbert Fischer, * 3 december 1855 , † 7 april 1907) was uitgever te Dresden, die in 1899 Verlag H. G. Münchmeyer overnam van diens weduwe, met als enig doel om Karl Mays colportageromans opnieuw uit te geven, nu met enkele toegevoegde passages.
[16]Hans Wollschläger (* 17 maart 1935 , † 19 mei 2007) was een Duits schrijver, vertaler, historicus, uitgever, muziekwetenschapper, organist en Karl-May-onderzoeker. In 1965 publiceerde hij de eerste complete biografie van Karl May („Karl May in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten” (latere drukken onder de titel „Karl May. Grundriß eines gebrochenen Lebens”). In 1971 werd hij plaatsvervangend voorzitter van de Karl-May-Gesellschaft en mede-uitgever van de Jahrbücher der Karl-May-Gesellschaft, waarin hij zelf ook volop bijdragen over het leven en werk van Karl May schreef. Ook was hij als uitgever betrokken bij de publicatie van de Historisch-Kritische Ausgabe.
[17]Sascha Schneider (voluit: Rudolph Karl Alexander Schneider, * 21 september 1870 , † 18 augustus 1927) was een Duits hoogleraar, beeldhouwer en schilder, die vooral als illustrator van Karl Mays Reise-Erzählungen bekend werd.
[18]Freispruch für Old Shatterhand” is een „semi-documentaire” over de rechtszaak tussen Karl May en Rudolf Lebius voor de juryrechtbank Berlin-Charlottenburg op 12 april 1910. De „semi-documentaire” werd in 1965 uitgezonden door het ZDF.
[19]Arno Schmidt (* 18 januari 1914 , † 3 juni 1979) was een Duits auteur, wiens bekendste werken „Das steinerne Herz” (1956), „Die Gelehrtenrepublik” (1957) en „KAFF auch Mare Crisium” (1960) zijn.
Hij heeft in diverse essays geponeerd dat Karl May een prominente plaats in de Duitse literatuurgeschiedenis verdient, maar in zijn bekende werk „Sitara und der Weg dorthin – Eine Studie über Wesen, Werk und Wirkung Karl Mays” (dat in het krantenartikel van H. Mulder gerecenseerd wordt) probeerde hij aan te tonen dat Karl May een verkapte homo was, hetgeen door Heinz Stolte en Gerhard Klußmeier in hun brochure „Arno Schmidt & Karl May” afdoende weerlegd werd.
[20]Bedoeld wordt Joseph Kürschner (* 20 september 1853 , † 29 juli 1902), een Duits schrijver en lexicograaf.
Voor de door Kürschner uitgegeven patriottistisch-kolonialistische bundel „China” (1901) leverde Karl May het manuscript „Et in terra pax”, dat precies het tegenovergestelde van de rest van deze verhalenbundel propageerde en daarom op ongeveer twee-derde van het verhaal abrupt af werd gebroken. In Karl Mays nagelaten aantekeningen bevond zich het korte verhaal „Der Zauberteppich”, dat de ondertitel „Gleichnis für Zieger” droeg. Hierin wordt Joseph Kürschner „Yussuf el Kürkdschi” of Yussuf el Kürkdschü (een kürkdschi, kürkdschü of in de huidige Turkse spelling kürkçü is een bontwerker en -handelaar, in het Duits: Kürschner) genoemd. Het verhaal werd aanvankelijk in Karl-May-Jahrbuch 1923 en later in Gesammelte Werke, Band 48, „Das Zauberwasser” gepubliceerd en is vandaag de dag terug te vinden in Gesammelte Werke, Band 81, „Abdahn Effendi”.
[21]Bertha von Suttner (voluit: Bertha Sophia Felicita Freifrau von Suttner, geborene Gräfin Kinsky von Wchinitz und Tettau, * 9 juni 1843 , † 21 juni 1914), was en Oostenrijkse pacifiste en schrijfster. Zij was in 1905 de eerste vrouw die de Nobelprijs voor de Vrede kreeg, vooral vanwege haar in 1899 gepubliceerde roman „Die Waffen nieder!”. Zij overleed exact één week vóór de aanslag op Franz Ferdinand, die de aanleiding zou worden tot een van de ernstigste oorlogen aller tijden.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website