Hoe de Indianen goed – dus dood – zijn gemaakt

Evert Werkman 1



De moord op Gek Paard 2, getekend door Amos Slecht-Hart Stier 3.


Stamhoofden in Camp Weld, 1864.
Staande derde van links John Smith
4, tolk; rechts van hem: Witte Vleugel 5 en Bosse 6.
Zittend van links naar rechts: Neva
7, Mannetjesbeer 8, Zwarte Ketel 9, Een-Oog 10 en een onbekende Indiaan 11.
Knielend: majoor Edward Wynkoop (l.)
12 en majoor Silas Soule 13.

„In de eerste gewelddadige ogenblikken was het karabijnvuur oorverdovend en de lucht vol kruitdamp. Onder de stervenden die verspreid op de bevroren grond lagen was ook Grote Voet 14. Daarna was er een korte pauze en kwam het tot een handgemeen tussen Indianen en soldaten, waarbij messen, stokken en pistolen gebruikt werden. Omdat maar weinig Indianen wapens hadden, moesten ze spoedig vluchten. Op dat moment openden de grote Hotchkiss-kanonnen op de heuvel het vuur op hen. De kanonskogels volgden elkaar in hels tempo op, vaagden de tenten weg en doodden mannen, vrouwen en kinderen.”

Dit is de beschrijving, die de Amerikaanse auteur Dee Brown 15, bibliothecaris aan de universiteit van Illinois, geeft van de laatste episode van de afslachting van een groep Indianen, die bekend is geworden als de slag bij Wounded Knee, eind december 1890. Met die afslachting werd een periode van dertig jaar afgesloten, waarin de blanke Amerikanen korte metten maakten met het lot der laatste oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika. Wounded Knee is sindsdien een begrip geworden „Bury my heart at Wounded Knee” is dan ook de Amerikaanse titel van Browns boek, dat twee jaar geleden in de Verenigde Staten is verschenen en een bestseller van de eerste orde is geworden. De uitgeverij Hollandia te Baarn heeft de Nederlandse vertaling verzorgd (ƒ 29.50) onder de titel „Begraaf mijn hart bij de bocht van de rivier”.


Kleine Wolf 16.

Staande Beer 17.

Gemeenheid
Waarom het boek in Amerika zo’n succes is geworden laat zich slechts gissen. Er bestaat een enorme Indianenlitteratuur en men kan moeilijk beweren, dat Dee Brown zoveel nieuwe onthullingen doet. In 19 hoofdstukken beschrijft hij gedetailleerd hoe de blanken de Indianen hebben gedecimeerd en daarbij geen enkele list, geen enkele gemeenheid schuwden. Heeft die schande enkele generaties Amerikanen zo zwaar belast, dat pas nu, in de jaren ’70 van de twintigste eeuw, de waarheid onverbloemd kan worden verteld? Het kan zijn.

Verkeerd beeld

Want – en dat is eigenlijk wel het merkwaardigste – zo’n verschrikkelijk goed boek heeft Dee Brown nu ook weer niet geschreven. De Nederlandse lezer althans mist vooral veel algemene informatie, ook al is er een inleidend hoofdstuk. Het kan zijn dat de Amerikaanse lezer al voldoende geïnformeerd is, ook over het lot der afstammelingen van de Indianenstammen nu, maar de lezer van deze editie houdt toch het gevoel over dat zowel over oorzaak als gevolg van de hier beschreven gebeurtenissen wel iets meer zou kunnen worden verteld. Dat er over het algemeen een totaal verkeerd beeld over de Indianen in de loop der jaren is opgebouwd, is ongetwijfeld waar en Dee Browns boek kan er zeer zeker in belangrijke mate toe bijdragen, dat de Winnetou-romantiek van Karl May nu eens eindelijk teniet wordt gedaan. Karl May schreef jongensboeken, maar de invloed daarvan kan moeilijk worden overschat. Nog vóór zijn dood in 1912 bereikten zijn boeken een totale oplage van meer dan tien miljoen! „Boven de wigwams der Apachen en Comanchen 18 hangt een lucht van Beiers bier en rooktabak, van zuurkool en Schinken,” schreef Presser 19 destijd in zijn boek over Amerika. Als die lucht nog niet is opgetrokken heeft Dee Brown goed werk gedaan.

Presser zegt nog iets: „Geen enkele Multatuli 20 of Beecher Stowe 21 heeft een rilling door de landen doen gaan door de schildering van het lot der Indianen en de Abolitionisten, die heel Amerika voor de neger in het geweer brachten, staken geen hand uit.” En juist daarom zou men willen, dat Dee Brown minder gedetailleerd was geweest: hij had die Multatuli kunnen zijn of die Beecher Stowe. Die kans heeft hij gemist en dat is jammer.


Zilver Mes 22.

Zittende Stier 23.

Ondergang

Laat dat overigens geen reden zijn het boek niet te kopen. Brown schildert de ondergang der Indianen van fase tot fase en dat het een eentonig verhaal wordt kan hij niet helpen. Het patroon is bijna elke keer hetzelfde: onderhandelingen over aankoop van grond, over pogingen tot „civilisatie”, die de Indianen niet wilden, over woordbreuk, het uitlokken van gevechten, over verraad. „De enige goede Indiaan is een dode Indiaan,” is een soort Amerikaanse zegswijze geworden (uit de mond van generaal Sheridan 24, ofschoon hij het iets anders formuleerde) en zo zijn ze uitgeroeid, de Kiowa’s, de Sioux, de Comanches, de Apaches.

En nu? In de reservaten wonen nu nog ongeveer een half miljoen Indianen, een getal, dat op zichzelf ook niet zo veel zegt, want toen de blanken in het Verre Westen hun spoorwegen kwamen aanleggen, naar goud gingen zoeken en op bisons gingen jagen, waren er niet eens zo veel méér. Het laagste aantal is van omstreeks 1912, toen er nog zo’n 270.000 Indianen waren. In de 17de eeuw zouden er tussen de één en anderhalf miljoen Indianen in Amerika hebben geleefd.

Staande Beer, Kleine Wolf, Zittende Stier, Zilver Mes zijn namen van andere opperhoofden en krijgers dan die welke Old Shatterhand ontmoette. Het zijn hun harten, die begraven liggen bij Wounded Knee.


Grote Voet, gefotografeerd op het Slagveld van Wounded Knee.



[1]In: Het Parool, 4 november 1972.
[2]Tȟašúŋke Witkó („Zijn paard is gek”, in het Engels niet geheel correct vertaald als Crazy Horse, ± 1840 , 5 september 1877) was een leider van de Oglala, die diverse keren een opstand tegen de U.S. Army leidde, o.a. bij de Fetterman Fight in 1866 (samen met Maȟpíya Lúta (Red Cloud, * 1822 , † 10 december 1909) en de Slag bij Little Bighorn in 1876 (samen met Tȟatȟáŋka Íyotake („Sitting Bull”, * ± 1831 , † 15 december 1890). Zowel zijn stamgenoten als zijn vijanden hadden groot respect voor Tȟašúŋke Witkó.
[3]Waŋblí Wapȟáha (=Eagle Bonnet, Hoofdtooi van de Adelaar), door de blanken Amos Bad Heart Bull genoemd (* ± 1868 , † 1913) was een bekend Oglala-Lakota-schilder in de zogeheten Ledger Art (schilderingen op leer of papier).
[4]John Smith (voluit: John Simpson Smith, bijgenaamd „Uncle John Blackfoot Smith”, * 1810 , † 29 juni 1871) was een trapper in Colorado; omdat hij getrouwd was met een Cheyenne-vrouw en vier indiaanse talen sprak, fungeerde hij bij diverse onderhandelingen als tolk. Hij was een van de stichters van de stad Denver/Colo.
[5]De man die door Werkman „Witte Vleugel” wordt genoemd, wordt op Art And Healing: The Sand Creek Massacre 150 Years Later en op de Engelstalige wikipedia-pagina Fort Weld Heap of Buffalo genoemd. Hij was een leider van de Zuidelijke Cheyenne.
[6]Bosse was een van de leiders van de Zuidelijke Cheyenne.
[7]De man die door Werkman en op de Engelstalige wikipedia-pagina Fort Weld „Neva” wordt genoemd, wordt op Art And Healing: The Sand Creek Massacre 150 Years Later en White Antelope genoemd. Hij was een leider van de Zuidelijke Cheyenne. White Antelope werd op 29 november 1864, bij het Sand Creek Massacre, neergeschoten, hoewel hij duidelijk aangaf zich te willen overgeven; hij werd door de blanke soldaten gescalpeerd en zijn neus, oren en testikels werden afgesneden (waarna de testikels als tabakszak werden gebruikt 😡 🤮).
[8]Ook Bull Bear (bij Werkman Mannetjesbeer) was een van de leiders van de Zuidelijke Cheyenne.
[9]Mo’ohtavetoo’o (=Black Kettle, Zwarte Ketel (* ± 1803 , † 27 november 1868) was een vooraanstaande leider van de Zuidelijke Cheyenne tijdens de Amerikaans-indiaanse oorlogen van de negentiende eeuw; hij was altijd bereid om verdragen met de blanken te sluiten, enkel en alleen om zijn volk te beschermen; en „dus” werd hij, toen hij met z’n vrouw probeerde te ontsnappen aan de slag bij Washita River, neergeschoten door soldaten van de beruchte 7e cavalerie.
[10]De man die door Werkman „Een-Oog” wordt genoemd, wordt op Art And Healing: The Sand Creek Massacre 150 Years Later Neva, een van de leiders van de Arapaho, genoemd maar op de Engelstalige wikipedia-pagina Fort Weld White Antelope.
Uit Council of Forty-Four blijkt duidelijk dat One Eye en White Antelope twee verschillende personen waren, die allebei lid waren van deze raad van de Cheyenne.
[11]De man die door Werkman „een onbekende indiaan” wordt genoemd, wordt op Art And Healing: The Sand Creek Massacre 150 Years Later en op de Engelstalige wikipedia-pagina Fort Weld No-ta-nee genoemd, een van de leiders van de Arapaho.
[12]Edward W. Wynkoop (voluit: Edward Wanshear Wynkoop, * 19 juni 1836 , † 11 september 1891) was een kolonel van de U.S. Army gedurende de Amerikaanse burgeroorlog; in de buurt van Fort Weld stichtten hij en anderen de huidige stad Denver/Colo.; Wynkoop Street in Denver is naar hem genoemd. In 1866 werd Wynkoop indianenagent voor de Zuidelijke Cheyenne en de Arapaho, een functie die hij in december 1868 weer neerlegde als protest tegen de vernietiging van Mo’ohtavetoo’o’s dorp tijdens de Slag bij Washita River.
[13]Silas Soule (voluit: Silas Stillman Soule, * 26 juli 1838 , † 23 april 1865) was een abolitionist die tijdens de Amerikaanse burgeroorlog dienst nam bij de vrijwillige militie van Colorado; hier schopte hij het tot kapitein. Later werd hij commandant van Company D van de 1e Colorado Cavalry, die deelnam aan het Sand Creek Massacre (29 november 1864); Soule weigerde daaraan mee te werken. Omdat hij bij het daaropvolgende onderzoek tegen opperbevelhebber John Chivington (voluit: John Milton Chivington, 27 januari 1821 , † 4 oktober 1894) en de door zijn soldaten begane gruwelijkheden getuigde, werd hij even later vermoord aangetroffen in Denver.
[14]Uŋpȟáŋ Glešká (=Spotted Elk, Gevlekte wapiti, later bijgenaamd „Si Tȟáŋka”, Big Foot, Grote Voet, * ± 1826 , † 29 december 1890) was een leider van de Miniconjou-groep van de Teton-Lakota. Hij was wijd en zijd bekend vanwege zijn vaardigheden in de oorlog en het onderhandelen. De foto van zijn bevroren lijk na het bloedbad bij Wounded Knee is iconisch geworden.
[15]Dee Brown (voluit: Dorris Alexander Brown, * 29 februari 1908 , † 12 december 2002) was een Amerikaans bibliothecaris, historicus en schrijver. Zijn beroemdste boek, hier aangehaald, is „Bury My Heart at Wounded Knee” (in het Nederlands vertaald als „Begraaf mij hart bij de bocht van de rivier”) uit 1970, dat de kolonisatie van het Wilde Westen en de genocide op de indianen door de Amerikanen vertelt vanuit indiaans perspectief.
[16]Ó’kôhómôxháahketa (=Kleine Coyote, maar door de „bleekgezichten” verkeerd vertaald als Little Wolf, * ± 1820 , † 1904) was een leider en medicijnman van de Noordelijke Cheyenne, een briljant tacticus, die zijn volk in 1878 vanuit het aangewezen reservaat in Oklahoma terugleidde naar het stamgebied van de Noordelijke Cheyenne, de zogeheten Northern Cheyenne Exodus.
[17]Maⁿchú-Naⁿzhíⁿ (ook gespeld als Macunajin, Ma-chú-nu-zhe, Ma-chú-na-zhe of Mantcunanjin en door de „bleekgezichten” Standing Bear genoemd , * ± , † 1908) was een leider van de Páⁿka („Ponca”), die in 1879 voor de rechtbank in Omaha succesvol betoogde dat indianen „personen in de zin van de wet” waren en het habeas corpus-recht genoten, waarmee hij de eerste indiaan was die Amerikaanse burgerrechten kreeg.
[18]Apaches en Comanches woonden niet in wigwams!
[19]Jacques Presser (voluit: Jacob Presser, * 24 februari 1899 , † 30 april 1970) was een Nederlands historicus, hoogleraar, schrijver en dichter, die in Nederland vooral bekend is door zijn boek „Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945”, maar die meer heeft geschreven, zoals het hier bedoelde „Amerika: van kolonie tot wereldmacht (1949), waarin hij een zeer veelzijdig beeld van Amerika schetste, inclusief de ondergang van de indianen, het lot van de arme, onvrije immigranten („indentured servants”) en de achterstelling van de neger.
[20]Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, * 2 maart 1820 , † 19 februari 1887) was een Nederlands bestuursambtenaar in Indië en auteur, die wereldfaam verwierf met zijn roman „Max Havelaar, of De koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij” (1860). In die roman stelt hij misstanden in Nederlandsch-Indië aan de kaak. Verder is de roman „Woutertje Pieterse” van zijn hand.
[21]Harriet Beecher Stowe (* 14 juni 1811 , † 1 juli 1896) was een Amerikaanse abolitioniste en schrijfster die met haar roman „Uncle Tom’s Cabin; or, Life among the Lowly” uit 1852 de heersende opvattingen over slavernij beïnvloedde. Haar andere boeken hadden beduidend minder succes. De Nederlandse vertaling droeg tot 1982 de titel „De negerhut van Oom Tom” (Fries „De Negerhutte fan Omke Tom”), maar daarna moest dat „De hut van Oom Tom” (Fries: „De hutte fan Omke Tom”).
[22]Tosahwi (=Wit Mes, bij Werkman „Zilveren Mes”, * ± 1805/10 , † ± 1878/80), was een opperhoofd van de Penateka Comanche. In 1867/68 was hij de eerste Comancheleider die zichzelf overgaf aan de Amerikanen.
[23]Tȟatȟáŋka Íyotake („De stier die gaat zitten”, in het Engels niet geheel correct vertaald als Sitting Bull, * ± 1831 , † 15 december 1890) was het opperhoofd van de Hunkpapa-Lakota-Sioux die vooral bekendheid verwierf door zijn jarenlange verzet tegen de genocide op het indiaanse volk door de Amerikanen.
[24]Philip Henry Sheridan (* 6 maart 1831 , † 5 augustus 1888) was een officier van de U.S. Army en een generaal van de Union in de Amerikaanse Burgeroorlog.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website