Rede bij de begrafenis van Karl May op 3 april 1912, deel 2 (slot)

Ds. Kurt Schmid 1


Twee bijzondere vreugden heeft Gods goedheid hem nog in de laatste weken van zijn aards bestaan geschonken. De ene: nog maar enkele weken geleden was het hem vergund zijn 70e verjaardag krachtig en opgewekt te vieren; innig dankbaar was hij voor alle blijken van genegenheid en verering waarmee deze mooie dag voor hem werd opgeluisterd. Vervolgens: wat een grote vreugde en eer bracht hem de uitnodiging om in Oostenrijks keizersstad te komen spreken! “Op naar het Rijk van de Edelmens” was het thema waarover hij tot de duizenden sprak die daar om hem heen waren verzameld en die vol aandacht aan zijn lippen hingen.
Zo waren zijn laatste dagen door vriendelijke zonneschijn beschenen. En toen hij tenslotte met de dood reeds voor ogen op zijn legerstede rustte, kwam langzaam maar toch zegevierend over zijn lippen: “Zege, grote zege, ik zie alles rozenrood!”. Na deze laatste woorden is hij in de armen van zijn vrouw zacht en vredig in een betere wereld ontslapen. Vast geloofde hij aan de onsterfelijkheid van de ziel. Deze gedachte heeft hij vaak op welsprekende wijze tot uitdrukking gebracht, met name in zijn gedichten.
Nu rust hij uit van zijn werken en arbeiden. Zijn Heer heeft hem goedgunstig als in een droom door het donkere dal des doods geleid, en wel, zoals wij Christenen hopen, door de nacht naar het licht, door strijd naar overwinning, door het kruis naar de kroon.
De blik daarop moge allen troosten die vandaag treuren om zijn nagedachtenis! Wel zal de leemte, die door zijn verscheiden in familie- en vriendenkring is ontstaan, nog lang pijnlijk voelbaar blijven. Doch weest toch getroost en onversaagd! U weet: Hij leeft voort in de harten van allen die hem liefhadden, hij leeft voort in de werken die hij heeft geschapen, hij leeft voort als een voorbeeld van trouw tot in de dood. Zijn ziel echter leeft in Gods Rijk in eeuwige vrede en zalige vreugde.
Met deze hoop voor ogen moge U opzien naar de Vader in de Hemel, die niemand verlaat die Hem gelovig vertrouwt, alsook naar de Heiland, onder wiens kruis deze stille week ons zo diep ernstig maar toch vreugdevol stelt! Beveelt Hem Uwe wegen en hoopt op Hem, want Hij verlaat de Zijnen niet!
Ziet dus nog eens Uw dierbare afgestorvene na met innige dank voor alles, wat hij voor U heeft betekend; zijn gedachtenis blijve gezegend bij U in ere! Hij zelf echter ruste in vrede, en het eeuwige licht beschijne hem in Gods Rijk! Amen.

(uit: Karl May – Jahrbuch 1932).

Dr. F.C. de Rooy.


[1]In De Kiva (het sinds 1964 verschijnende blad van de gelijknamige stichting voor iedereen die geïnteresseerd is in de cultuur, geschiedenis en de huidige situatie van de indianen in Noord-Amerika), Rotterdam, ongedateerd nummer, pagina 12-13. Op pagina 14 van hetzelfde De Kiva-nummer wordt verteld dat de Karl May-spelen te Ruurlo („De schat in het Zilvermeer”) voorbij zijn, dus de terminus post quem van dit nummer is 15 augustus 1965, het zal dus gaan om het september-/oktober-nummer.
Het artikel is een vertaling van de grafrede die ds. Kurt Schmidt (* 1866 , † 1949) uit Radebeul hield bij de begrafenis van Karl May op 3 april 1912; in De Kiva wordt de man ten onrechte ds. Kurt Schmid genoemd, waarschijnlijk naar analogie van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Mays latere uitgever. Het origineel was al in het Karl May Jahrbuch 1932 verschenen, op pp. 55-60.
Het artikel is in twee delen gesplitst; dit is deel 2. Eronder staat als auteursnaam dr. F.C. de Rooy, maar hij heeft het artikel alleen maar vertaald en daarom staan beide artikelen in de bibliografie onder de naam Schmidt.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website