Rede bij de begrafenis van Karl May op 3 april 1912, deel 1

Ds. Kurt Schmid 1


Diepbewogen staat U allen bij de baar van de door U hooggeëerde en geliefde meester, om hem het laatste eregeleide te geven, om afscheid van hem te nemen en hem een laatste weemoedige en van dank vervulde afscheidsgroet in de eeuwigheid na te roepen.
Hoe onverwachts en plotseling heeft de dood hem midden uit zijn blijde arbeid weggerukt, midden uit een gelukkige en gelukkigmakende huiselijke intimiteit! Wel was hij al jaren lang door het leven gebeukt, maar toch hoopte en bad U, dat het U dierbare leven behouden zou blijven. En hoe deed U niet allen, maar vooral zijn geliefde vrouw, al hetgeen in Uw vermogen was om door de trouwste verzorging en liefderijke verpleging genezing en leniging te brengen. En toch werden zijn krachten steeds minder en steeds hoger stegen de golven van zijn ziekte, tot zij hem overspoelden en wegrukten.
Op dit plechtige uur echter willen wij niet klagen of versagen, maar sterk zijn in de Heer! Nog eens rijst voor Uw ogen het beeld op van de geliefde afgestorvene, lichtend in de zonneglans van dankbare herinnering omstraald door het licht van het Goddelijk Woord. Slechts een kort woord moge ingevolge zijn wens aan zijn baar klinken.
Wanneer men leest wat Karl May in zijn autobiografie “Mijn leven en streven” over zichzelf heeft geschreven, wordt men onwillekeurig ten zeerste geboeid en ten diepste aangegrepen. Wat een wonderbaarlijke levensweg vanaf zijn prille jeugd tot zijn 70e levensjaar! Hij voerde hem door hoogten en diepten, door goede en ernstige dagen, door zonneschijn en stormweer. Rijk en schitterend succes was hem beschoren, de diepbewonderde schrijver, maar ook nood en zorg bleven hem niet bespaard. Brandende liefde en dweepziek enthousiasme van zijn talrijke vrienden en aanhangers omringden hem; maar ook aan vijandigheid en strijd heeft het hem niet ontbroken. Doch Gods genade waakte duidelijk over hem en heeft hem vriendelijk geleid langs veilige wegen.
In de laatste tien jaren van zijn leven vond hij het ware geluk aan de zijde van zijn diepbeminde echtgenote, die voor hem een eerlijke en trouwe levensgezellin is geweest, en die nu een des te groter verlies lijdt naarmate zij inniger met hem verbonden was. Zij zag in hem de vreugd en troost van haar hart, het geluk en de rijkdom van haar leven, haar beste vriend en trouwste leidsman; en hij zag in haar de eer van zijn huis, de steun van zijn leven, de zonneschijn van zijn ziel. Zo gingen zij samen hand in hand en hart aan hart door het leven, in voortdurende eendracht en innige harmonie, samen de vreugden van het leven genietend en samen de zorgen en lasten van het leven dragend. En met welk een diep begrip en tedere belangstelling benaderde zij zijn veelzijdige interessen! En wat was zij niet een hulp voor hem in de beste zin van het woord, en niet alleen in zijn uiterlijk leven, maar ook in zijn geestelijk streven! Hoe roemde hij op zijn ridderlijke manier, dat zij hem met haar dappere en omhoogstrevende ziel als op engelenvleugels over al het leed op aarde omhoog gedragen had! En nu zo plotseling de band is verbroken die beiden op aarde aan elkaar verbond, nu voelen wij zeker allen in oprechte deelneming met de diepgebukte echtgenote mee, hoe zwaar het haar valt van hem te scheiden, die haar in het leven het naaste stond, en die haar in deze wereld het liefste was.
En met haar treuren zijn zusters, voor wie hij altijd goed is geweest, die met hem veel verloren hebben en die dit trouwe broederhart zeker pijnlijk zullen missen. En samen met U, zijn naaste bloedverwanten, treuren ook zijn vele vereerders van heinde en verre, die hem als mens mochten en als schrijver waardeerden en diep vereerden.
Begiftigd met grote geestelijke gaven en met een rijke, vurige fantasie, heeft Karl May een rijke en vruchtbare letterkundige werkzaamheid ontplooid. Tot in bijzonderheden een beeld te geven van wat hij als schrijver en dichter heeft gepresteerd, kan niet de taak van een zielzorger zijn. Dat zal dezer dagen zeker van andere zijde luide worden geroemd en geprezen, dat heeft hem de bewondering en de geestdrift bezorgd van ontelbare lezers uit de oude en de nieuwe wereld, dat zal ook in de toekomst zijn roem verkondigen. Wèl mag ik ook op deze plaats uitspreken, dat hij altijd naar het edele heeft gestreefd en oprecht het beste heeft gewild.
Vrede op aarde, ware mensenliefde, dat was zijn ideaal, dat was de grondgedachte in al zijn doen. Zulk een liefde heeft hij persoonlijk tegenover menigeen betracht. Hij bezat een warm hart en een open hand voor vreemde nood. In stilte heeft hij veel goeds gedaan, tot ver buiten de kring van zijn naasten; menige zorg heeft hij helpen verlichten, menige traan helpen drogen. Daarbij was hij in het diepst van zijn hart een religieuse natuur, een oprecht Godzoeker. Zijn leven stelde hij onder Gods aangezicht: “Dagelijks heb ik gebeden”, roept hij ergens uit, “en ik bid nog steeds. Zolang ik leef is bij mij nooit twijfel opgekomen aan Gods wijsheid, almacht en goedheid”. Rotsvast was zijn vertrouwen: Ik ben in Gods hand, waar ik ook ga of sta!
En zoals hij eens, naar oude, goede zede, als koorknaap van de kansel van zijn dorpskerk de grote voorspelling van de profeet van de komende Messias met een klare stem heeft opgezegd, zo heeft die ster van Betlehem hem op zijn levenspad vergezeld door vreugd en leed, door goede en ernstige dagen, en de belofte van een lichtende levensavond is ook voor hem.

(wordt vervolgd).


[1]In De Kiva (het sinds 1964 verschijnende blad van de gelijknamige stichting voor iedereen die geïnteresseerd is in de cultuur, geschiedenis en de huidige situatie van de indianen in Noord-Amerika), Rotterdam, ongedateerd nummer, pagina 13-16. Op pagina 16 van hetzelfde De Kiva-nummer wordt het maart-/april-nummer van het Amerikaanse tijdschrift Dare genoemd, zodat we mogen aannemen dat het onderhavige De Kiva-nummer in juli/augustus 1965 gedateerd moet worden, want het tweede deel van deze grafrede is gepubliceerd in het daaropvolgende nummer van De Kiva, dat als terminus post quem 15 augustus 1965 heeft, dus het september-/oktober-nummer.
Het artikel is een vertaling van de grafrede die ds. Kurt Schmidt (* 1866 , † 1949) uit Radebeul hield bij de begrafenis van Karl May op 3 april 1912; in De Kiva wordt de man ten onrechte ds. Kurt Schmid genoemd, waarschijnlijk naar analogie van Dr. Euchar Albrecht Schmid, Mays latere uitgever. Het origineel was al in het Karl May Jahrbuch 1932 verschenen, op pp. 55-60.
Het artikel is in twee delen gesplitst; dit is deel 1.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website