Karl-Maymuseum zonder Karl May

anoniem 1

HOEWEL we al een lange, verre van plezierige tocht achter de rug hadden, zetten wij – eenmaal bij Dresden gekomen – door, zulks in de wetenschap dat ons definitieve einddoel niet ver meer kon zijn.
Over de oever van de Elbe bereikten we Radebeul en reeds vroegen we ons af waar het in hemelsnaam zou kunnen zijn – enkele ingeborenen wisten het ook niet precies – toen we een handwijzer zagen: „Karl-Maymuseum – Indianenermuseum”.
In een nabije achterstraat vonden we de villa Shatterhand, waar eens de schrijver woonde, die in onze jonge jaren zulk een grote rol speelde; zij bleek nu als school in gebruik.
Het museum zelf, waarvoor we ons de tocht hadden getroost, bleek zich te bevinden in een enorme beboste achtertuin. Gaande onder hoog opgeschoten dennen door werden we stil van de sprookjesachtige ongereptheid van dit stukje bos.
En toen ineens was daar een romantische blokhut met het opschrift „Bärenfett”.
Eenmaal binnen kwamen, bij het zien van de ruwe houten wanden met daaraan opgezette koppen van o.a. een bisson, een grauwe wolf, een beer, een eland, een sneeuwluipaard en een poema, de jongensdromen van weleer voelbaar terug, en bij een kastje met daarin drie typen geweren – bekend uit Mays boeken – werden we echt even stil. Daar stonden ze: de dubbelloopse „berendoder” van dertien kilo, de met kostbare nageltjes beslagen „zilverbuks” en een Winchesterbuks uit 1860 waarmee zeventien schoten achtereen konden worden gelost...... 2

Patty Frank

In deze blokhut woonde Patty Frank 3 (1876-1959) een bekende artiest, die vijfendertig jaar lang over de aarde zwierf en zich vermaardheid verwierf in Wild-Westshows. Vooral voor het leven en de gewoonten van de Indianen in Noord-Amerika toonde hij veel interesse, en van zijn omzwervingen bracht hij tal van cultuurgoederen als souvenir mee. Zij zouden de basis vormen voor het latere Karl-Maymuseum.
Na de Eerste Wereldoorlog door de inflatie in Duitsland tot armoe gebracht, zag Frank zich gedwongen te proberen geld te slaan uit zijn omvangrijke verzameling curiosa, en in 1925 sloot hij met de weduwe van Karl May een overeenkomst.
Achter de villa Shatterhand werd een blokhut gebouwd waarin Patty Frank zelf met zijn collectie onderkomen vond; de ruimte was echter te beperkt, en pas nadat nog een expositieruimte – zakelijk en modern – was aangebouwd, kon in de herfst van 1928, het Karl-Maymuseum worden geopend. Het had succes en in de jaren daarna moest het nog enkele malen worden uitgebreid. Sinds 1938 is de expositieruimte zoals wij die nu kennen.
In de vorm van diorama’s, grote olieverfschilderijen (o.a. een zeer groot, weergevende de slag bij Little Bighorn) en tekeningen zijn scènes uit het leven van Indianen en woudlopers weergegeven. Daarnaast zijn er vele vitrines met cultuurgoederen, fraaie bewerkte kleden, mocassins, schilden, totempalen 4, speren, bijlen, pijpen.
Velen kunnen zich geen Indiaan voorstellen die niet een rode huid heeft, geen haviksneus, geen verentooi draagt en geen tomahawk hanteert, niet de vredespijp rookt, niet Manitoe aanroept, geen mustang berijdt, niet in een tipi woont en niet op buffels jaagt.
Hier in het Karl-Maymuseum kan men anders leren. In de vorm van levensgrote wasfiguren zijn de verschillende rassen 5 uitgebeeld met daarbij zaken uit het leven van alledag: tenten, eetgerei, materiaal voor de jacht, trommels, buffelschedels (gebruikt door sommige stammen bij de zonnedans), zadeldekken, pijpenaltaren, amuletten, alsook skalpen, skalplokken, al dan niet met adelaarsveren. Men ziet spiegeltjes die werden gebruikt als signaalspiegels, maar ook om ze te hechten aan schilden en kleding met de bedoeling dat een eventuele vijand in een gevecht van man tegen man er verblind door zou raken. Er zijn oude vergeelde fotos’ van de laatste stamvergaderingen (o.a. een uit het einde van de vorige eeuw met erop het stamhoofd American Horse 6, n.b. in een leunstoel!), een portret van Rode Wolk 7, het hoofd van de Ogellalahs. Herinnerd wordt aan de uitroeiing door de blanken in de vorm van een bekendmaking waarbij voor elke dode Indiaan 134 dollar en voor een Indiaanse 50 dollar werd uitgeloofd.

Waar was Karl May?

Geruime tijd hebben we vertoefd in dat merkwaardige museum in Oost-Duitsland, waarbij wij ons allengs ervan bewust werden dat het ons hinderde dat er over May zelf zo weinig was te vinden.
Slechts in een vergeten hoekje één portret van de auteur en diens echtgenote Klara (1864-1944).
De figuur van Frank Patty overheerst. De echtgenote van de museumbeheerder gaf ons desgevraagd tot antwoord: „Wij hebben hier vrijwel niets van de auteur. Zijn boeken worden hier wel gedrukt, als exportorder, maar ze zijn voor het publiek niet te krijgen en ze worden dan ook niet meer gelezen.
„Het museum is niet zozeer gewijd aan Karl May als wel aan de geschiedenis van de Indianen. Het is het Museum voor volkenkunde in Dresden geweest dat ten slotte in deze richting de permanente expositie heeft ingericht.”
Wij begrepen het niet zo goed. Graag hadden we hier, waar hij heeft gewerkt, persoonlijke dingen aangetroffen aangaande de auteur die ons niet alleen in onze jonge jaren, maar ook later, zo zeer intrigeerde.
We wisten dat May, die in 1912 overleden is, in 1842 werd geboren uit een arm gezin en dat hij verscheidene malen wegens oplichting in de gevangenis heeft gezeten; gedurende de laatste periode – zo tussen 1870 en 1874 – sloeg hij aan het schrijven.
We wisten dat hij getracht heeft zijn misstappen te verdoezelen; dat zijn schaamte over wat hij had gedaan zo groot was, dat zijn leven er ten slotte door werd verwoest.
Ons was bekend dat hij – na zijn grote successen – zich zozeer vereenzelvigde met de door hem gecreëerde voorstellingen, dat hij zich niet ontzag foto’s te laten maken om zijn aanwezigheid in den vreemde te bewijzen, hoewel hij in feite in de gevangenis vertoefde. Meer dan twintig malen zou hij de oceaan zijn overgestoken, maar in werkelijkheid zou hij nooit in Amerika zijn geweest, evenmin als in het Nabije of Verre Oosten. 8
Onze bewondering voor de schrijver had onder hetgeen wij hoorden niet veel geleden, maar: wàs het alles zoals wij het hadden vernomen?
In het museum kregen we te horen: „May heeft wel degelijk gereisd, maar pas later, toen hij goed geld had verdiend.” 9

Uit de gratie

Een Karl-Maymuseum dus zonder Karl May.
Waarom?
Op de terugtocht praatten we erover met een lifter.
„Ach”, zei hij, „in Mays boeken worden er nogal wat Indianen om zeep gebracht. Het blanke ras overheerst. Er komt – naar het oordeel van de huidige machthebbers – te veel sadisme in voor, en dus zien zij bedoelde boeken liever niet meer.”
Een partijfunctionaris zei ons later: „Ik zelf heb Mays boeken in mijn jonge jaren altijd met veel plezier gelezen, maar ik kan mij voorstellen dat uit een pedagogisch gezichtspunt bezien tal van zaken toch minder gewenst zijn.”
Eenmaal weer hoog en droog thuis, kregen we een krantebericht onder ogen, inhoudende dat de voorzitter van de communistische partij in Dresden had geprotesteerd tegen het Indiaantje en cowboytje spellen van de jongetjes uit zijn stad. „Siberiërs leven heel wat, dichter bij ons en zij zijn veel interessanter; laten de kinderen daar maar eens een voorbeeld aan nemen”, aldus deze Oostduitse partijfunctionaris.




[1]In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17 juli 1965.
[2]Het door Benjamin Tyler Henry (* 22 maart 1821 , † 8 juni 1898) uitgevonden „Henrygeweer”, waarvan hij het patent overigens spoedig aan de Winchesterfabriek zou verkopen, was een repeteergeweer met 15 schoten. Karl May maakte daar in zijn boeken 25 schoten van, maar behalve de schrijver van dit artikel in de NRC heeft niemand het ooit gehad over 17 schoten.
[3]Patty Frank (artiestennaam van Ernst Johann Franz Tobis, * 19 januari 1876 , † 23 augustus 1959), was een Duits artiest en indianendeskundige. In 1928 opende Villa „Bärenfett” in de tuin van Villa „Shatterhand” haar deuren als Karl-May-Museum (later: Indianenmuseum), waarvan hij tot zijn dood in 1959 directeur bleef; het museum was en is nog steeds gebaseerd op de enorme collectie indianica van Patty Frank.
[4]Het wordt een beetje lastig om een complete totempaal in een vitrine op te bergen; het kan natuurlijk wel, als de vitrine maar groot genoeg is, maar dan heb je altijd nog het dak van Villa „Bärenfett” dat in de weg zit …
[5]Stammen.
[6]Mílahaŋska Tȟašúŋke Ikíču („Hij rooft de paarden van de Lange Messen (=Amerikanen)”, in het Engels ietwat verkeerd vertaald als „American Horse”, * ± 1830 , † 9 september 1876) was opperhoofd van de Waglúȟe, een stam van de Oglala-Lakota-Sioux.
Zijn neef, Wašíču(ŋ) Tȟašúŋke („Hij bezit het paard van een Witte Man (=Amerikaan)”, in het Engels eveneens vertaald als „American Horse”, * 1840 , † 16 december 1908), was later eveneens opperhoofd van de Waglúȟe. Dankzij de krakkemikkige Engelse vertaling van beide namen leven beide opperhoofden inmiddels ook in de Lakota-traditie voort als Wašíču(ŋ) Tȟašúŋke I en II, om de verwarring nog wat groter te maken. Om beide opperhoofden, die – oorspronkelijk alleen in het Engels – dus dezelfde naam dragen, worden ze vaak American Horse the Elder resp. American Horse the Younger genoemd. Van eerstgenoemde bestaan, voor zover bekend, geen foto’s, van laatstgenoemde bestaan, voor zover bekend, geen foto’s waarbij de goede man in een leunstoel zit; vgl. noot 7.
[7]Maȟpíya Lúta (Rode Wolk, Engels: Red Cloud, * 1822 , † 10 december 1909) was van 1868 tot zijn dood een van de meest vooraanstaande opperhoofden van de Oglala-Lakota-Sioux.


Maȟpíya Lúta, zittend in een stoel. De foto is rond 1880 genomen door John K. Hillers (* 1843 , † 1925) in Washington/D.C., dus de achtergrond is net zo nep als de achtergronden van de foto’s van Karl May!
[8]In 1899/1900 maakte Karl May een reis door het Nabije en Verre Oosten en in het najaar van 1908 een reis naar (het oordoosten van) de Verenigde Staten; dat was weliswaar lang nadat hij zijn meeste boeken had geschreven, maar men kan niet zeggen dat hij er nooit is geweest.
[9]En dat klopt dus: vgl. noot 8.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website