Toen alle Indianen Duits spraken …

May werd door zijn succes een opsnijder


anoniem 1


„IK heb altijd gedacht dat de Indianen wel Duits zouden spreken” schreef een onderwijzer in alle ernst aan Karl May, „met hun vele dialekten is het vanzelfsprekend, dat zij een gemeenschappelijke taal zouden kiezen en welke taal is daar beter voor geschikt dan het Duits”? Een vooraanstaande protestantse geestelijke schreef aan May „Uw invloed op het Duitse volk en zijn gedachtenwereld is zo groot dat men U met het volste recht de Duitse Shakespeare 2 mag noemen”! Ondertussen ontving deze Shakespeare in zijn Saksische woonplaats bezoekers van hoge rang en afkomst, werd hij op lezingen en rondreizen overal jubelend ontvangen en door koningen en andere vorsten hoog geroemd. Meer en meer voelde hij zich in de huid kruipen van zijn helden en net zoals zijn Hadji Halef Omar werd hij een grote opsnijder. Op zijn visitekaartje stond Dr Karl May, alias Old Shatterhand. Tijdschriften publiceerden zijn foto met de handtekening Dr. Karl May (de akademische titel had hij zich in de tachtiger jaren aangemeten) in de kleding van trapper en Bedoeïen. „Het kostuum is hetzelfde dat Dr Karl May op zijn reizen heeft gedragen” stond er bij.

Karl May, geheel rechts, op een kameel in Egypte tijdens zijn eerste officiële buitenlandse reis. Of hij er nu wel of niet is geweest voor hij zijn boeken schreef, Mays romans over het Midden Oosten ademen een voor die tijd sterke sfeer van waarheidsgetrouwheid. De fouten die hij maakte zijn die van de auteurs van de boeken, welke hij raadpleegde.


Zo verwezenlijkte Karl May een oude droom: hij werd zelf een legende. Hij werd één met zijn romanfiguren en schreef onbekommerd brieven als: „Zeer geachte mejuffrouw, Winnetou werd in 1840 geboren en werd op 2 september 1874 gedood. Hij stierf in mijn armen en was een nog veel knappere man dan ik ooit zou kunnen beschrijven ..”
Een Hongaarse gravin, die het betreurde, dat Winnetou – die sneuvelde bij een poging een Duitse nederzetting van moordzuchtige Ogallalahs te bevrijden – ongedoopt de eeuwige jachtvelden had moeten betreden. (De laatste woorden van Winnetou waren: Sjar-Lih ik geloof aan de Heiland, Winnetou is een Christen, vaarwel) kreeg van May te horen dat hij zijn rode broeder een nood-doop had gegeven. In zijn boek vermeldt hij dit niet. May was allesbehalve bescheiden. Hij schreef in een andere brief „Ik spreek en schrijf Frans, Engels, Italiaans, Spaans, Grieks, Latijn, Hebreeuws, Roemeens, zes Arabische en zes Chinese dialekten, Maleis, Nanakwa, enkele Soedandialekten, Swaheli, Hindostani en Turks en natuurlijk ook de Indiaanse talen der Sioux, Comanchen, Apachen, Utahs en Kiowas. De taal der Laplanders wil ik niet meetellen ..”

GELOOF AAN WONDERWAPENS

IN een gesprek met een journalist vertelde Karl May „Ik heb nog twee belangrijke dingen in het leven te verrichten; ik wil een bezoek brengen aan de Apachen, wier hoofdman ik ben en aan mijn trouwe vriend Hadji Halef Omar, de sheik der Haddedihn Arabieren. Vervolgens zal ik naar de Duitse keizer gaan en hem mijn Henrybuks laten zien. Dat wondergeweer zal dan in het Duitse leger worden ingevoerd en geen volk ter wereld zal het Duitse volk dan nog kunnen weerstaan”! Men ziet dat de Duitsers hun geloof aan wonderwapens in hun jeugd van Karl May hebben geleerd en dat ze dit nooit hebben kunnen vergeten. Openlijk vergeleek May zich zelf met Nietsche 3 ...
Hoewel Emma May in later jaren hoog heeft opgegeven van haar gelukkige leven aan de zijde van de Winnetouschepper, zijn die huwelijksjaren voor Karl May in zijn herinnering een helse pijniging geweest. In zijn nagelaten geschriften is een karakterstudie over zijn eerste vrouw 4 verschenen die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
Emma May was het spiritisme toegedaan, overigens de mode van die tijd, en had verder voornamelijk belangstelling voor een negentienjarige opzichter van rijksbouwwerken 5, die haar altijd aansprak met de naam van Winnetou’s zuster: Nsjo-Tsji. De schepper van die broer en zuster zag zijn vrouw ten slotte als een vampier, die hem volgens zijn geschriften met zwavelzuur en vergif naar het leven had gestaan. In 1903 werd het huwelijk ontbonden; de auteur Karl May hertrouwde kort daarop met de negenendertigjarige Klara Plöhn, de weduwe van een bemiddelde fabrikant van verbandstoffen 6. Inmiddels was de uitgever Münchmayer 7 overleden en zijn weduwe 8 verkocht de uitgeverij aan Adalbert Fischer 9, die zich haastte om de vijf kolportageromans op te diepen en opnieuw te laten drukken ditmaal onder de naam van de inmiddels wereldberoemd geworden Karl May. Deze was zelf op reis (van Egypte tot Sumatra, overigens de eerste bewijsbare buitenlandse reis van May) en hoorde bij zijn terugkeer van die herdrukken.

EINDELOZE PROCESSEN

HET proces dat May tegen de uitgever Fischer begon duurde acht jaar; het bracht hem de officiële erkenning, dat de kolportageromans waar onder het veelbesproken „Waldröschen” door de eerste uitgever waren opgesierd en een schadevergoeding van twintigduizend mark. Voortaan zouden die romans anoniem verschijnen. Van de weduwe Münchmayer verlangde May driehonderdduizend mark schadevergoeding. Eerst na de dood van Karl May kwam men tot overeenstemming; de weduwe Münchmayer betaalde de inmiddels gestichte Karl May-Uitgeverij vijfentwintigduizend mark schadevergoeding.
Tegelijkertijd met deze processen begon een felle actie in de pers tegen de jeugdbederver Karl May. In die artikelen werden veel leugens verteld, maar er kwamen ook enkele waarheden aan het licht. Nadat May beschuldigd was dat hij de doctortitel onrechtmatig voerde, bleek dat hij in 1902, na al twintig jaar die titel te hebben gedragen, de doctortitel had gekocht van de Universitas Germana-Americana in Chicago, die overigens geen enkele erkenning genoot.
In alle ernst werd gesproken over een Karl May-probleem; kranten voerden heftige polemieken, waarbij voor- en tegenstanders elkaar met de botte bijl te lijf gingen. Hij verweerde zich letterlijk tegen alles, ook dat hij miljonair zou zijn. In feite heeft May in zesendertig jaar auteurschap achthonderdduizend mark verdiend. Hij verzette zich tegen de aantijging, dat hij zich met zijn helden gelijk stelde en beweerde de ik-stijl alleen te hebben gebruikt om zijn verhaaltrant te verlevendigen. Mays grootste vijand was de uitgever Lebius 10, die de zaak met de doctortitel en alle gevangenisstraffen van May uitvoerig besprak. Later schreef hij zelfs „De zaak Karl May, bijdrage tot de kriminele historie van onze tijd”. In de hoogste nood kreeg hij ook helpers, zoals de Oostenrijkse toneelschrijver Hermann Bahr 11, die schreef: „Wie zoveel haat, nijd, miskenning, bewondering, woede en liefde heeft geoogst als Karl May verdient alleen daarom al kalm te worden aangehoord”!

VOLGENDE KEER:

Fantasie



[1]In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 25 januari 1964.
Dit is het zevende in een serie van negen artikelen over Karl May, verschenen tussen 18 en 28 januari 1964.
Dit artikel is weer vrijwel geheel gekopieerd van het artikel „Schriftsteller Karl May, Karl der Deutsche” in Der Spiegel van 12 september 1962.
[2]William Shakespeare (gedoopt op 26 april 1564 [juliaans] , † 23 april [juliaans]/3 mei 1616 [gregoriaans]) was een Engels toneelacteur, dramaturg en Lyricus. Naast 154 sonetten en vijf epische dichtwerken schreef hij 37 of 38 toneelstukken die tot op de dag van vandaag tot de hoogtepunten van de wereldliteratuur worden gerekend. Een opsomming van de hoogtepunten van zijn drama’s is een opsomming van nagenoeg zijn complete toneelwerk: „Titus Andronicus”, „The Comedy of Errors”, „The Two Gentlemen of Verona”, „King Richard II”, „King Richard III”, „The Taming of the Shrew”, „Romeo and Juliet”, „A Midsummer Night’s Dream”, „King Henry IV, Part 1”, „The Merchant of Venice”, „King Henry IV, Part 2”, „Much Ado about Nothing”, „As You Like It”, „The Tragedy of Julius Caesar”, „The Merry Wives of Windsor”, „Troilus and Cressida”, „Hamlet, Prince of Denmark”, „All’s Well That Ends Well”, „Measure for Measure”, „Othello”, „King Lear”, „Timon of Athens”, „Antony and Cleopatra”, „Macbeth”, „Coriolanus”, „The Winter’s Tale”, „The Tempest” en „King Henry VIII or All Is True”.
[3]Friedrich Nietzsche (voluit: Friedrich Wilhelm Nietzsche, * 15 oktober 1844 , † 25 augustus 1900) was een Duits filosoof, cultuurcriticus, componist, dichter en filoloog, die wordt beschouwd als een van de invloedrijkste moderne denkers. Belangrijke werken van hem zijn o.a. „Die Geburt der Tragödie”, „Unzeitgemässe Betrachtungen”, „Menschliches, Allzumenschliches”, „Die fröhliche Wissenschaft”, „Also sprach Zarathustra”, „Jenseits von Gut und Böse”, „Zur Genealogie der Moral”, „Der Fall Wagner”, „Götzen-Dämmerung”, „Der Antichrist”, „Ecce Homo”, „Dionysos-Dithyramben” en „Nietzsche contra Wagner”.
Dat May zichzelf met Nietzsche vergeleek, is klinkklare kletsika. Alleen de reformpedagoog Ludwig Gurlitt (voluit: Georg Remi Ernst Ludwig Gurlitt, * 31 mei 1855 , † 12 juli 1931) zag een enge geestverwantschap tussen May en Nietzsche, zoals we ook in het Spiegel-artikel kunnen lezen. Volgens Arno Schmidt (* 18 januari 1914 , † 3 juni 1979) was de persoon Ahriman Mirza in Mays werken een gedeeltelijke weerspiegeling van Nietzsche.
[4]Het ongedrukte manuscript „Frau Pollmer – eine psychologische Studie” dat Karl May in 1907 had geschreven en dat Emma’s schuld aan het spaak lopen van hun huwelijk moest „bewijzen”.
[5]Bedoeld wordt Max Welte (voluit: Max Moritz Welte, * 25 juli 1877 , † 3 december 1934), aanvankelijk een vriend en beschermeling van Karl May, maar hij raakte later – volgens Karl May – nogal innig bevriend met Emma May. May beschrijft deze affaire in 1907 in zijn ongedrukte manuscript „Frau Pollmer – eine psychologische Studie”, een verzameling „bewijzen” van Emma’s schuld aan het spaak lopen van het huwelijk met Karl May, echter zonder Welte’s naam te noemen. Aangezien Welte bevriend bleef met Karl May en zijn tweede vrouw, is het nog maar de vraag in hoeverre Mays beschrijving van de affaire op waarheid berust. Van 1909 tot 1933 was Welte Saksisch regeringsbouwmeester; dat was hij op 19-jarige leeftijd, zoals het hier beschreven staat, dus nog lang niet.
[6]Richard Plöhn (voluit: Richard Alexander Plöhn, * 22 juni 1853 , † 14 februari 1901) was fabrikant van verbandstoffen in Radebeul en een vriend van Karl May. Zijn weduwe, Klara Plöhn-Beibler, zou in 1903 Karl Mays tweede echtgenote worden; als „dank” voor het feit dat Richard Plöhn het grootste deel van het gezamenlijk grafmonument te Radebeul had betaald, liet zij Plöhns stoffelijke resten in 1942 uit het graf verwijderen en in Tolkewitz cremeren, omdat hij volgens de Neurenberger rassenwetten een „halfjood” was ...
[7]Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892) was uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt).
Tussen 1882 en 1887 schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
[8] Pauline Münchmeyer (voluit: Ida Pauline Münchmeyer-Ey, * 14 juni 1840 , † 17 mei 1928) was de vrouw/weduwe van Heinrich Gotthold Münchmeyer. Zij hadden vier dochters: Anna Marie (Maria) (* 1861 , † 1908), Anna (Alma) Veronika (* 1862 , † † 1952), Ida Pauline (* 1864 , † 1917) en Elsa Flora (* 1873 , † 1961).
[9]Adalbert Fischer (voluit: Johannes Adalbert Fischer, * 3 december 1855 , † 7 april 1907) was uitgever te Dresden, die in 1899 Verlag H. G. Münchmeyer overnam van diens weduwe, met als enig doel om Karl Mays colportageromans opnieuw uit te geven, nu met enkele toegevoegde passages.
[10]Rudolf Lebius (* 4 januari 1868 , † 4 april 1946) was een Duitse journalist, vakbondsleider, rechts-radicaal politicus, afperser en vurigste tegenstander van Karl May.
[11]Hermann Bahr (voluit: Hermann Anastas Bahr, * 19 juli 1863 , † 15 januari 1934) was een Oostenrijks schrijver, dramaturg en literatuurcriticus. Bekende werken van zijn hand zijn o.a. „Die gute Schule. Seelenzustände”, „Fin de siècle”, „Caph”, „Die neuen Menschen”, „Das Tschaperl”, „Wienerinnen”, „Der Krampus”, „Das Konzert”, „Das Phantom”, „Der Querulant” en „Österreich in Ewigkeit”.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website