Toen alle Indianen Duits spraken …

Men vraagt zich steeds af of May ooit in Amerika is geweest


anoniem 1


ER is een probleem dat alle vrienden van Karl May te eeuwigen dage zal bezig houden: Was hij wel ooit in die delen van de wereld die hij zo uitvoerig beschrijft? Helaas speelde het leven van May (later maakte hij er dr. Karl May van) zich af in een tijd toen er geen paspoorten bestonden. Men kon vrij heen en weer reizen en een visum was alleen nodig in Rusland. Daar had men zelfs een paspoort nodig voor binnenlandse reizen; burgers van het Britse keizerrijk hadden een wit paspoort waarmee zij zich als zodanig konden doen gelden en als zij een visum vroegen was dat alleen maar om te kunnen bewijzen dat zij ergens waren geweest. Andere mensen deden het zonder paspoort en visa. Daarom weten wij niet of de reizen of zwerftochten van Karl May niet meer waren dan een vlucht voor recht en wet. Zijn zwerftochten leidden in de eerste plaats buiten zijn Saksisch vaderland en wel zo snel mogelijk buiten de grenzen, dat wil zeggen in zuidelijke richting naar Bohemen en misschien via Beieren en Zwitserland naar Frankrijk.

Spoorwegaanleg in de Verenigde Staten omstreeks het jaar 1870. Met huifwagens werden voorraden aangevoerd. Soldaten en gidsen bijgestaan door Indianen zorgden voor bescherming tegen andere Indianen. De arbeiders zelf waren ook bewapend. Het staat niet vast, dat May hier inderdaad als landmeter gewerkt heeft.


Een voordeel hierbij was dat May zich met Frans kon redden, zodat hij zowel in Noord-Italië als in Frankrijk en Noord-Afrika terecht kon zonder gevaar te lopen als landloper te worden opgepakt en aan de Duitse autoriteiten te worden overgeleverd. Een derde vluchtweg was die der emigranten: via Hamburg of Bremen, of via Rotterdam of misschien wel Antwerpen naar de Verenigde Staten.
Ook daar kon May zich enigszins verstaanbaar maken dank zij zijn kennis van het Engels. Bovendien waren de Duitse kolonies overal zo talrijk en uitgebreid, dat het hem zeker niet moeilijk zou zijn gevallen zich lang genoeg geen te handhaven om voldoende kennis van taal en zeden van de Yankees te verwerven. Dat zijn maar enkele van de voor de, hand liggende mogelijkheden. Vast staat in die jaren alleen een verblijf in Milaan omdat de naam van Karl May daar in een politierapport voorkomt 2. Voor de rest is men aangewezen op gissingen, gebaseerd op verklaringen van reisgenoten en op veelzeggende bijzonderheden, zoals in de latere reisverhalen van May, waarin levendige beschrijvingen voorkomen van steden zoals Tunis en Kairo.

MISSCHIEN

KARL May heeft later tegenover bezoekers steeds volgehouden, dat hij in die tijd twee reizen naar Amerika heeft gemaakt. Dat zou kunnen. De eerste reis zou hebben plaats gehad in de de jaren 1862-1863. Hij zou toen als kolentremmer 3 de Oceaan overgestoken zijn zou in Amerika eerst als huisleraar en daarna bij de aanleg van de spoorwegen als landmeter gewerkt hebben. Als zodanig kon hij het Indian Territory, de Rocky Mountains en het Yellowstone National Park bezoeken. Als men in dit verband eens naleest wat in het eerste Winnetouboek 4 over de carrière van Old Shatterhand wordt geschreven (Huisonderwijzer bij een Duits gezin, landmeter bij de spoorwegaanleg achter de Arkansasrivier) dan is dat niet eens zo onwaarschijnlijk. De tweede reis zou moeten vallen in de jaren 1869-1870. Voor deze beweringen spreekt ongetwijfeld Mays beheersing van het Engels. Hij sprak geen beschaafd Engels, maar wel het „slang” van de havens in Amerika en van het Midden-Westen. Verder wijst ook het veelgetoonde bezit van wapens, zoals de Zilverbuks en het Henrygeweer op een verblijf in de nieuwe wereld. Het feit dat Karl May zo overtuigend kon schrijven over die streken is niet zonder betekenis.
Dat laatste argument geldt ook voor een bezoek aan Noord-Afrika. May is waarschijnlijk van Milaan via Lyon en Marseille naar Tunis gevlucht en vandaar via Kairo naar Bohemen getrokken. Een doorslaggevend bewijs voor zijn bezoek aan die landen is het feit dat hij Arabisch kon spreken en in zijn werk een spreektaal schreef, welke men alleen kon aanleren door een verblijf in die streken. De reizen van Karl May zijn verdwenen in het duister van de afgronden van het verleden.

REDACTEUR

NA zijn gevangenisstraf wegens het opsporen van vals geld werd Karl May tijdschriftenredacteur. Dat was geen toeval: hij had in de gevangenis van Waldheim tal van verhalen geschreven voor het tijdschrift „Beobachter an der Elbe”. De uitgever hiervan was de gewezen timmerman en dorpsmuzikant Münchmayer 5, die regelmatig boekjes te koop aanbood, die hij zelf schreef, liet drukken en uitgaf. Deze Münchmayer zag iets in de gewezen tuchthuisboef Karl May. Wat men waagde ook van May mag zeggen: hij kon schrijven. Niet alleen schreef hij de „Beobachter” vol, maar hij hielp Münchmayer ook om drie andere maandbladen te stichten. Onder tal van schuilnamen werd hij de huis-auteur van de uitgeverij H. G. Münchmayer.
Enkele maanden na zijn eerste artikel publiceerde hij in het „Neue Deutsche Familienblatt” 6 zijn eerste verhaal uit de verzameling van een veelbereisde man: „Nummer Een: Innoewoh, het opperhoofd der Indianen. 7 Later werd deze Indianenhoofdman de beroemde rode gentleman Winnetou.
In hetzelfde jaar waarin Innoewoh zijn opwachting maakte bij het Duitse tijdschriftpubliek verscheen in een ander Münchmayertijdschrift de eerste aflevering van een ander reisverhaal „Door woestijnen en Harems”. Dat verhaal stond in „Feierstunden am häuslichen Herde” 8 en de redacteur was Karl May. De man, die dit haremverhaal vertelde was een Duitse arts die in opdracht van zijn koning (er waren toen vele koningen in Duitsland) door Egypte reisde en daar de slavin Leilet leerde kennen, verliefd op haar werd en haar bevrijdde. Maar met zijn Amerikaanse en Oosterse verhalen was de veelschrijver Karl May nog niet tevreden, in het maandblad „Schacht und Hütte” dat Münchmayer uitgaf met geld van Krupp 9 en Borsig 10 schreef „Dr. Karl May” populair-wetenschappelijke verhandelingen over „Hemel en aarde”, „Land en water”, „Bergen en Dalen”, „Mensen en dieren”. En niet alleen dat: hij schreef voor datzelfde blad een roofridderroman in vele vervolgen 11 en hij waagde zich zelfs aan zoiets nieuws als een detectiveroman 12. Münchmayer besefte dat hij hier een goudmijn had ontdekt en probeerde alles om deze Karl May aan zich te binden. Münchmayer was een zakenman met weinig scrupules; dat gold ook voor zijn schoonzuster Minna 13. Het was deze schoonzuster die hij Karl May als echtgenote aan bood ....

VOLGENDE KEER:

Verne nagevolgd



[1]In: Rotterdamsch Nieuwsblad, 22 januari 1964.
Dit is het vierde in een serie van negen artikelen over Karl May, verschenen tussen 18 en 28 januari 1964.
De eerste helft van dit artikel is geplagieerd van pp. 122 en 123 uit „Old Shatterhand - Kara Ben-Nemsi - ook voor U! De boodschap van Karl May, de idealist uit het Avondland” van F. C. de Rooy en de tweede helft van het artikel „Schriftsteller Karl May, Karl der Deutsche” in Der Spiegel van 12 september 1962.
[2]?
[3]Een kolentremmer was op stoomschepen de hulpstoker, belast met het uit de bunkers halen en het naar de stookplaat brengen van de kolen.
[4]Gesammelte Werke, Band 7: „Winnetou I”, in de Karl May Pockets -serie is dat deel 1 geworden: „Winnetou, het grote opperhoofd”.
[5]Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892) was uitgever en colportageboekhandelaar in Dresden.
Van maart 1875 tot december 1876 was Karl May aan deze uitgever verbonden en redigeerde hij de tijdschriften Der Beobachter an der Elbe (dat van 1874 tot 1875 bestond), Deutsches Familienblatt. Wochenschrift für Geist und Gemüth zur Unterhaltung für Jedermann (1875-1877; hierin publiceerde May zijn eerste indianenverhalen), Schacht und Hütte. Blätter zur Unterhaltung und Belehrung für Berg- Hütten- und Maschinenarbeiter (1875-1876) en Feierstunden am häuslichen Heerde. Belletristisches Unterhaltungs-Blatt für alle Stände (1876-1877; hierin publiceerde May zijn eerste verhalen over de Oriënt).
Tussen 1882 en 1887 schreef Karl May zijn vijf grote colportageromans voor Verlag H. G. Münchmeyer: „Waldröschen oder die Rächerjagd rund um die Erde” (december 1882-augustus 1884; 2.612 pagina’s), „Die Liebe des Ulanen – ein packender Fortsetzungsroman über den deutsch-französischen Krieg 1870/71” (september 1883-oktober 1885; 1.724 pagina’s), „Der verlorne Sohn oder Der Fürst des Elends. Roman aus der Criminal-Geschichte” (augustus 1884-juli 1886; 2411 pagina’s), „Deutsche Herzen – Deutsche Helden” (december 1885-januari 1888; 2.610 pagina’s) en „Der Weg zum Glück – Höchst interessante Begebenheiten aus dem Leben und Wirken des Königs Ludwig II. von Baiern” (juli 1886-augustus 1888; 2.616 pagina’s).
[6]In het artikel van Der Spiegel, waaraan deze passage is ontleend, staan de aanhalingstekens op pagina 59 niet voor niets ná neuen (… „im neuen „Deutschen Familienblatt” …”) oftewel: het woord Neue behoort niet tot de titel van het bedoelde tijdschrift.
[7]Inn-nu-woh, der Indianerhäuptling” is het oudst bekende indianenverhaal van Karl May, inderdaad gepubliceerd in het september 1875-nummer van het Deutsches Familienblatt. De naam „Innuwoh” (zonder streepjes) komt uit het Spiegel-artikel.
Sinds 1963 is het verhaal opgenomen in Gesammelte Werke, Band 71: „Old Firehand”.
[8]Misschien is het beter om te spreken van de eerste versie van het reisverhaal, want het ging alleen om de vertelling „Leïlet” in het september en oktober 1876-nummer – dus een vol jaar ná „Inn-nu-woh, der Indianerhäuptling” – van het tijdschrift Feierstunden am häuslichen Heerde (inderdaad, Heerde; de schrijffout is overgenomen uit het Spiegel-artikel, dat het overigens terecht heeft over eine erste Fassung, niet over die erste Lieferung).
Leïlet” verscheen onder het pseudoniem M. Gisela en werd later bewerkt tot „Die Rose von Kahira. Eine morgenländische Erzählung von Karl May” (in: Heimgarten, oktober-december 1877). Onder diverse titels verscheen het verhaal in nog meer tijdschriften, tot het in 1892 werd geïncorporeerd in „Durch Wüste und Harem”, Gesammelte Werke, Band 1: de Senitza-episode. Het origineel van „Die Rose von Kahira” bevindt zich sinds 1963 in Gesammelte Werke, Band 71: „Old Firehand”.
[9]Krupp was een familie in Essen, die vanaf de zestiende eeuw een industrieel imperium opbouwde; de bekendste en succesvolste familieleden zijn Alfred Krupp (voluit: Alfried Felix Alwyn Krupp, * 26 april 1812 , † 14 juli 1887), die het naadloze treinwiel introduceerde en gietstalen wapens produceerde, zijn zoon Friedrich Krupp (voluit: Friedrich Alfred Krupp, * 17 februari 1854 , † 22 november 1902) en diens dochter Bertha Krupp von Bohlen und Halbach (geboren als Bertha Krupp , * 29 maart 1886 , † 21 september 1957) en schoonzoon Gustav Krupp von Bohlen und Halbach (tot zijn huwelijk Gustav Georg Friedrich Maria von Bohlen und Halbach, * 7 augustus 1870 , † 16 januari 1950). Met name door de staal- en wapenproductie voor het sterk industrialiserende Duitse Keizerrijk, dat bovendien betrokken raakte bij twee oorlogen – de Frans/Duitse Oorlog van 1870/71 en de Eerste Wereldoorlog – werd de familie vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw steenrijk. Ook voor het nazi-regime werden wapens geproduceerd, die Gustav Krupp von Bohlen und Halbach na de Tweede Wereldoorlog een aanklacht voor het Tribunaal van Neurenberg opleverde.
[10]Borsig was een andere beroemde Duitse familie van industriëlen. De Borsigfabrieken, die in de tweede helft van de negentiende eeuw vooral geld zouden verdienen met de productie van locomotieven, werden in 1837 in Berlijn opgericht door August Borsig (voluit: Johann Friedrich August Borsig, * 23 juni 1804 , † 6 juli 1854). Zijn zoon was Albert Borsig (voluit: August Julius Albert Borsig, * 7 maart 1829 , † 10 april 1878), die ten behoeve van de locomotieven, waartoe aanvankelijk smeedijzer vanuit Engeland geïmporteerd moest worden, in 1847 een eigen ijzerfabriek in Berlijn-Moabit oprichtte en in 1854 een eigen hoogovencomplex bij Biskupitz (het latere Hindenburg, het huidige Zabrze) in Opper-Silezië. Hij richtte ook de Maschinenfabrik Deutschland (MFD) op in de buurt van de huidige Borsigplatz in Dortmund, waar vooral machines en spoorwissels werden gebouwd. Alberts drie zonen (Ernst Borsig, voluit: Ernst August Paul Borsig, na 1909 von Borsig, * 13 september 1869 , † 6 januari 1933 , Arnold Borsig (voluit: Arnold August Paul Borsig, * 23 juni 1867 , † 1 april 1897) en Conrad Borsig (na 1909 Conrad von Borsig, * 23 april 1873 , † 13 februari 1945) bouwden het bedrijf verder uit.
[11]Bedoeld wordt waarschijnlijk „Der beiden Quitzows letzte Fahrten. Historischer Roman aus der Jugendzeit des Hauses Hohenzollern von Karl May”, dat echter niet in Schacht und Hütte is verschenen, maar in Feierstunden am häuslichen Heerde (november 1876 tot juni 1877). Tegenwoordig Gesammelte Werke, Band 69: „Ritter und Rebellen”.
[12]Bedoeld wordt waarschijnlijk „Auf der See gefangen. Criminalroman von Karl May”, dat echter ook niet in „Schacht und Hütte” is verschenen, maar in „Frohe Stunden. Unterhaltungsblätter für Jedermann”; sommige afleveringen verschenen onder de titel „Auf hoher See gefangen”. Een sterk bewerkte versie van deze tekst is sinds 1921 opgenomen als Gesammelte Werke, Band 19: „Kapitän Kaiman”, de oorspronkelijke versie, maar in moderne spelling sinds 1998 als Gesammelte Werke, Band 80: „Auf der See gefangen”.
[13] Minna Hulda Ey (* 23 februari 1843 , † 1918) was de ongetrouwde zus van Ida Pauline Münchmeyer-Ey (* 14 juni 1840 , † 17 mei 1928), die bij haar zus en zwager inwoonde; nadat Karl May haar (in 1876) had afgewezen („Karl May und Minna Ey: Die werden niemals zwei”), gaf hij zijn baan bij Münchmeyer op en trouwde vier jaar later met Emma Pollmer. Minna troostte zichzelf door in augustus 1879 te trouwen met de Dresdner meubelfabrikant Friedrich Carl Horst Tittel (* 1826 , † 1897).



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website