LEESGEWOONTEN onder leerlingen middelbare scholen

Hoge lees-frequentie in het zuiden van het land


anoniem 1


NIJMEGEN, 29 juni – In opdracht van het Katholiek lectuurcentrum heeft het Hoogveld-instituut in Nijmegen een onderzoek ingesteld naar het lezen van de leerlingen van de derde klas en hoger van een aantal katholieke middelbare scholen. De enquêteurs van het Hoogveld-instituut legden 1600 leerlingen een voorkeurslijst van 84 boeken voor uit dertien verschillende categorieën. De volgende tien kwamen aan de top van de ranglijst: 1. Arendsoog (Nowee), 2. Het Achterhuis (Anne Frank), 3. Camera Obscura (Hildebrand), 4. Ciske de Rat (Piet Bakker), 5. Max Havelaar (Multatuli), 6. Don Camillo (Guareschil), 7. Ben Hur (Wallace), 8. De gebroeders Beekman (Kortooms), 9. De Kleine Johannes (Fr. van Eeden), 10. Bartje (A. de Vries).

Bonjour Tristesse (Francoise Sagan) neemt de achtenveertigste plaats in en wondt verre overtroffen door Karl May-boeken en Bigglesboeken.
De voorkeurslijst van auteurs, ’n keus uit totaal 84 schrijvers, is als volgt: 1. G. Bomans, 2 J. Nowee, 3 Antoon Coolen, 4 Jules Verne, 5 Charles Dickens, 6 Karl May, 7 Hildebrand, 8 Anne Frank 9 Arthur van Schendel, 10 A. den Doolaard.
Schrijvers als John Steinbeck, Simon Vinkenoog, Julien Green, Louis Paul Boon, Erskine Caldwell vormen de achterhoede. Van de tien genoemde schrijvers had meer dan 70 pct. van de leerlingen wel eens een boek gelezen. Van Cissy van Marxveldt had slechts een derde van alle leerlingen ooit een boek gelezen.

Literatuur boven avontuur

Wat de categorieën van boeken betreft welke de voorkeur genieten, winnen het de „literatuurlijstboeken” iets van „avonturen en „jongensboeken” (die ook veel door meisjes worden gelezen) en „boeken over de oorlog”. Echte „meisjesboeken en damesromans” staan tien procent hierbij ten achter.
Aan de onderste tree van de voorkeursladder staan „moderne literatuur” en „realistische romans”. „Humoristische boeken” worden door 24 pct. van de leerlingen gelezen. Uiteraard ligt bij de keuze van de boeken het verschil tussen jongens en meisjes veel sterker uiteen.

Over het algemeen blijkt dat jongens de voorkeur geven aan jongensboeken en avonturenromans, aan boeken over oorlog en Jodenvervolging, aan detectiveromans.
Meisjes lezen liever meisjesboeken en damesromans, boeken van bekende Nederlandse auteurs, godsdienstige en dichterlijke werken en humoristische boeken. Gymnasiummeisjes geven erg uiteenlopende auteurs als Marsman, Smit, Breedveld, Simon Carmiggelt, P. G. Woodehouse. Francoise Sagan geniet juist meer populariteit geniet bij MMS-meisjes, evenals Daphne du Maurier en Multatuli.

Voorkeur in grote stad voor humor

In vergelijking met de jeugdigen uit de grote steden lezen de leerlingen van ’t platteland opvallend veel oorlogsboeken (Kirst, Sytzen, Remarque).

De jeugdigen uit de grote steden daarentegen lezen meer humoristische boeken (Bomans, Carmiggelt, Schmidt), meer detective-romans (Havank, Simenon, Cheyney), meer uitgesproken meisjesboeken. De voorkeur voor humoristische boeken en detectiveromans in de steden verklaart het rapport uit de grotere behoefte aan ontspanningslectuur om de gecompliceerdheid van het leven af te reageren.

Invloed van het huiselijk milieu

Het rapport van het Instituut zegt, dat het huiselijk klimaat een invloedrijke factor is. Van de totaal 1600 ondervraagde leerlingen gaf op de vraag of er thuis over boeken gesproken wordt, 20,1 procent ten antwoord: „vaak”, 71 procent „soms”. Slechts 8,9 procent vulde in dat bij hen thuis nooit over boeken gesproken wordt.
Meer dan een kwart praat thuis niet over boeken waarmee ze bezig zijn. Het valt op, dat meisjes met hun ouders meer over boeken praten dan jongens, zowel over boeken in het algemeen als over boeken welke ze zelf lezen.

Weinig vrije tijd

Een van de factoren welke in ernstige mate lees-belemmerend kunnen werken is het feit, dat een groot deel van de ondervraagden door de lessen op school en door het huiswerk over een beperkte vrije tijd beschikt. Deze beperkte vrije tijd wordt dan nog vaak in beslag genomen door sport, uitgaan, knutselen, muziek, tv, e.d.

Van de ondervraagden geven 42,5 procent op dat de sport een belemmerende invloed uitoefend op hun lectuur, terwijl slechts 20,9 procent de televisie als oorzaak noemen.
Zes procent van de onderzochte jeugd leest minder dan één boek per maand 30,1 procent leest ook een boek in de maand, 44 procent een boek in de week en 19,9 procent leest meer dan een boek in de week. Het overgrote deel van de leerlingen (94 procent) leest een boek in de maand of meer. Niettemin vindt 69,2 procent dat ze eigenlijk meer zouden moeten lezen.

Uitgaan en de T.V.

De factoren „uitgaan” en „televisie kijken” schijnen bij jongens meer belemmerend te werken op hun lectuur dan bij meisjes. De factor „huiswerk” blijkt in de intellectueel „hogere” milieus minder belemmerend te werken dan in de „middelbare” en de „lagere” milieus. De leesfrequentie is onder de MMS-leerlingen het hoogst, zij worden gevolgd door de HBS-ers, terwijl de gymnasiasten blijkbaar het minst frequent lezen. De vraag rijst of de MMS-meisjes wellicht lichtere lectuur lezen en of de gymnasiasten juist door hun studie meer naar de „gedegener’” boeken worden gedreven. Mogelijk speelt hier het huiswerk en de voor de MMS en HBS verplichte literatuurlijst een rol.

Lees-frequentie

Ook valt het op dat in het westen van het land de leesfrequentie iets lager ligt dan die in het zuiden, zelfs aanmerkelijk lager dan die in het oosten van het land.

De vraag: hoe kom je aan de boeken die je leest, leverde de volgende resultaten op: lenen 66,3 procent, kopen 15,2 procent, krijgen 4,8 procent, thuis uit de bibliotheek 13,7 procent. De samensteller van dit rapport is verbaasd over het hoge percentage jeugdigen, dat zijn boeken koopt. De verklaring ziet hij voornamelijk in de vele pocketboeken, welke tegenwoordig op de markt zijn, waardoor men al voor weinig geld een boek dat men graag wil lezen, kan kopen.
De „leengewoonten” lopen sterk uiteen. Voorop komt de openbare leeszaal en de bibliotheek: 52,3 pct. leent hier meestal, 26,1 procent soms, 21,6 procent nooit. Dan volgt de schoolbibliotheek: 25,6 procent meestal, 42, 9 procent soms, 31,7 procent nooit. Vrienden en kennissen zijn ook erg in trek: 15,7 procent meestal, 69,1 procent soms, 15,2 procent nooit. Maar de winkelbibliotheek komt er bijzonder slecht af: 2,1 procent meestal, 4,7 procent soms, 93,2 procent nooit.

Veel kopers in het Zuiden

Een opvallend verschijnsel noemt het rapport dat het hoogste percentage leerlingen dat zijn boeken meestal koopt, in het zuiden van het land te vinden is. Treffen de leerlingen in het westen van het land thuis meer boeken aan? De leerlingen in het oosten van het land zijn trouwere bezoekers van de openbare leeszalen en bibliotheken.


[1]In Limburgs Dagblad, 29 juni 1963.
Over de uitslag van dit nogal eenzijdige onderzoek berichtten o.a. ook De Telegraaf (29 juni 1963), De Tijd / de Maasbode (29 juni 1963), Het Parool (29 juni 1963), de Nieuwe Leidsche Courant (29 juni 1963), de Leeuwarder Courant (29 juni 1963), de Echo van het Zuiden (1 juli 1963), Het Vrije Volk (1 juli 1963), de Nieuwe Tilburgsche Courant (1 juli 1963), het Utrechtsch Nieuwsblad (1 juli 1963), de Nieuwe Haarlemsche Courant (2 juli 1963), het Algemeen Dagblad (6 juli 1963) en zelfs de Belgische krant De Standaard.
De conclusies betreffende de regionale voorkeuren van de lezende Rooms-Katholieke jeugd in alle kranten – die overigens vrijwel alle op hun eigen wijze over dit onderzoek berichten – worden in zowat alle kranten anders geduid; maar net als de onderzoekers gaan zij voorbij aan het feit dat er in het zuiden en oosten van het land procentueel meer katholieken te vinden zijn dan in het westen en noorden. Alleen het Algemeen Dagblad maakte gewag van het feit dat door de onderzoekers niet werd geopenbaard uit wélke 84 schrijvers de jeugdige katholieke lezers mochten kiezen.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website