Toen en nu

anoniem 1


Als U iets van mijn leesgewoontes wilt weten, dan kan ik U wel verklappen dat ik op het ogenblik afwisselend van twéé boeken eet: „Van het kleine koude front” van J. B. Charles 2 en „De dood van Winnetou”. Ik heb haar niet. expresselijk gezocht, maar als ik er even over nadenk lijkt het mij eigenlijk niet eens zo’n gekke combinatie. Men kan van Charles uitrusten door May te lezen en omgekeerd, ofschoon het beiden typische „Pshaw!”-schrijvers zijn.
Maar om nu even bij May te blijven, zijn boek heb ik natuurlijk ook gekocht uit een romantisch verlangen om mijzelf te confronteren met een grijs verleden. Destijds, zo herinnerde ik mij heb ik hem met een rood hoofd verslonden. Hoe zou dat nu allemaal gaan?
Wel aan, dat valt dan nogal mee. Mijn huidige ik verschilt niet zo schandelijk veel van mijn vroegere. May was in dezen de toetssteen, en hij heeft mij, nét als toen niet teleurgesteld.
Kijk, zijn natuurbeschrijvingen sla ik, nét als toen, nog steeds over. En als ik nu (op pagina 9 van de „Prisma”-uitgave) lees: „Hij hurkte neer bij de stookplaats om het vuur te ontsteken. Dat verbaasde mij enigszins, daar hij immers een vrouw bezat die dit werk voor hem kon doen”, als ik dat lees, dan moet ik toegeven dat de vrouwen-emancipatie inmiddels wel zover is gevorderd dat ik mij nu verbaas over wat ik toen als vanzelfsprekend tot mij nam. Misschien ook was ik destijds wat goedgeloviger. Het kán wezen.
Maar ach, las ik Karl May om er iets van op te steken? Welneen, immers. Ik las hem om uitspraken als deze (pagina 189): „O was ik maar vrij, had ik mijn handen maar vrij! Met mijn blote klauwen zou ik je te lijf gaan en je vlees van je botten scheuren!”
Dit was mij, ik mag wel haast zeggen, op het lijf geschreven. Dát begreep ik; ik wist zelfs precies wat er bedoeld werd. Bovendien dacht ik er óók zo over: had ik, voor d’n drommel, mijn handen maar vrij.
Ik lees nog steeds met genoegen Karl May. Zij het niet meer met een rood hoofd. En ook moet ik toegeven dat ik sindsdien mijn „blote klauwen” nooit anders gebruikt heb dan om er een potlood mee vast te houden. Maar ik vind Karl May – en met hem Old Shatterhand, Winnetou en Old Wabble – zo’n aardige man.
J. B. Charles vind ik óók een aardige man. En ook hém lees ik met groot genoegen. Zij het evenmin met een rood hoofd. Maar wél denk ik soms, na weer een paar kapitteltjes voltooid te hebben: „Oef”.


[1]In De Tijd / de Maasbode, 28 maart 1963.
Hetzelfde artikel verscheen op dezelfde datum ook in de Nieuwe Haarlemsche Courant.
[2]J. B. Charles (pseudoniem van Willem Hendrik Nagel, * 25 augustus 1910 , † 27 juli 1983) was een Nederlands rechtsgeleerde en criminoloog, maar werd vooral bekend als schrijver; zijn pseudoniem was oorspronkelijk een schuilnaam in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, die nogal een stempel op zijn werk heeft gedrukt. Bekende werken van hem zijn o.a. „Terzinen van de Mei”, „Ontmoeting in den vreemde”, „Volg het spoor terug”, „Mijn kleine koude oorlog”, „Van het kleine koude front”, „Hoe bereidt men een ketter” en „Het werkschuwe tuig”.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website