Het tragische lot van Karl May

Henk Kouwenhoven 1



Twee grote figuren uit Karl Mays boeken: Kara Ben Nemsi en Old Shatterhand.

Een kwart eeuw heeft de geestelijk vader van Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi gepoogd zijn verleden te maskeren. Hij kroop in de huid van zijn romanfiguren en fantaseerde er in zijn brieven aan argwanende lezers lustig op los. Dat tenslotte jaloezie en domme haat zijn verdedigingswerken sloopten, is

het tragische lot van Karl May

Iemand, die zich bezig heeft gehouden met het bestuderen van een eeuwenoud handschrift over Sint Hubertus die met pijl en boog jacht maakte op een hert, en tegelijk alles weet over Old Shatterhand – die met behulp van zijn stalen vuist, berendoder en Henry-geweer het wilde westen zuiverde van gespuis – moet een interessante figuur zijn.
Wel, een dergelijke interessante man woont aan de Barnsteenhorst in Den Haag; dr. F. C. (voor Ferdinand Carel) de Rooy 2, leraar Frans, is op 15 oktober aan de Leidse universiteit gepromoveerd op het proefschrift La vie de saint Hubert dite d’Hubert le Prevost.
Dr. de Rooy heeft Romaanse talen gestudeerd, maar voor hij één woord Frans, laat staan Spaans of Italiaans kende, wist hij al, dat de Nederlandse vertaling van het Arabische nur el kamar „maanlicht” is en dat een Arabier, die het haar van zijn geliefde vergelijkt met zahari, het over bloemen heeft.
Dat had hij geleerd uit de boeken van Karl May. Drie jaar voor hij in Leiden zijn proefschrift verdedigde, vond een boek van zijn hand zijn weg naar de planken van pedagogen en opvoeders. Old Shatterhand/Kara Ben Nemsi ook voor u! heet dit werk, dat verschenen is in een opvoedkundige reeks.
Negen jaar was Ferdinand de Rooy, toen hij met een rood hoofd van de opwinding en met zijn vingers in de oren de boeken van de grote Duitse schrijver las. „Ik was er eigenlijk te jong voor,” bekent hij, „maar wat wil je ? Ik raakte er op een goede dag verslaafd aan. Terwijl andere jongens vliegers oplieten, zat ik over de avonturen van Old Shatterhand en Hadji Halef Omar gebogen.”
De jeugdige Ferdinand de Rooy lás de verhalen van May niet alleen, hij bestudeerde ze. De Arabische en Turkse woorden, die hij erin aantrof, pende hij netjes in een schoolschrift, dat allengs uitgroeide tot een kleine vocabulaire. Uit de in die talen gestelde zinnetjes, die May de nobele Kara Ben Nemsi en de schalkse Hadji Halef Omar in de mond legt, distilleerde hij een primitieve spraakkunst. Hun ethische ontboezemingen sloeg hij na in de koran. Als zijn kameraadjes op straat het schone voetbalspel al dan niet met vliegende keeper bedreven, vulde hij grote vellen ruitjespapier met cijfers. Hij had zich voorgenomen om aan de hand van zijn lievelingsboeken een vergelijkende tabel van de mohammedaanse en christelijke jaartellingen samen te stellen. Hij klaarde het, maar hij had er drie jaar voor nodig. Soms smeet hij het ruitjespapier moedeloos in een hoek, want dan bleek hij een fout te hebben gemaakt, die hele reeksen becijferingen op losse schroeven zette.
„Het was een verschrikkelijk gewurm met de schrikkeljaren,” zegt dr. de Rooy met de glimlach van de herinnering om de lippen. „Wij schrikkelen om de vier jaar, maar de islamieten hebben een cyclus van negenentwintig jaar. De schrikkeljaren zijn twee, vijf, zeven, tien, dertien, zestien, achttien, eenentwintig, vierentwintig, zesentwintig en negenentwintig.” Het spuit eruit. „Vreemd, dat dergelijke dingen je bijblijven.”
Dr. de Rooy neemt mij mee naar zijn studeerkamer. Twee wanden zijn in beslag genomen door boekenplanken. Zes meter Karl May. In de oorspronkelijke versie, in het Nederlands, Frans en Amerikaans (slechts één boek, want May is in de Angelsaksische wereld vreemd genoeg vrijwel onbekend). Volledige uitgaven, zwaar verminkte versies, die de doctor uiteraard een doom in het oog zijn, en zelfs stripbewerkingen. Hij duikt in een hoek en delft een bruine kaft op. Inhoud: ruitjespapier met tabellen...
Niets zou normaler geweest zijn dan dat Ferdinand de Rooy na het verlaten van de middelbare school Duits was gaan studeren. Maar door een grillige loop van het lot werd het Frans. En thans doet zich het merkwaardige feit voor, dat de heer de Rooy, die de doctorstitel heeft verworven op een Frans proefschrift, de enige Nederlander is, die zich expert op het gebied van de Duitser Karl May mag noemen. Hij is bovendien de enige niet-Duitser, die een wetenschappelijk werk aan deze auteur heeft gewijd. Het is dan ook geen wonder, dat de Ustad Verlag in Bamberg, de uitgeverij die als de executeur-testamentair van May te beschouwen is, Nederlanders, die informaties bij haar inwinnen, met een gerust hart naar de Barnsteenhorst verwijst.



Dr. Ferdinand C. de Rooy is ver doorgedrongen in de studie der Romaanse talen en in de Karl-May-wetenschap.


Overeenkomst met Karl May

Hoe langer men met dr. de Rooy praat, hoe meer men de indruk krijgt, dat hij in één opzicht sterk op Karl May lijkt. Hij is een geboren verteller. Uren achtereen kan hij verhalen over het bewogen leven van de merkwaardige schrijver. De meest schokkende en de meest ontroerende bijzonderheden lepelt hij bij tientallen voor de vuist op. De koene woudlopers en Indianen, die iedere man in zijn jeugdjaren heeft leren kennen, maar die hij naderhand zelden of nooit meer heeft ontmoet, schijnen onder de woorden van dr. de Rooy tastbare werkelijkheid te worden. Geboeid luisterend krijgt men de indruk, dat het volstrekt niet verwonderlijk zal zijn, als er direct een schot davert, een geweldige grizzlybeer te voorschijn komt wankelen en in de Barnsteenhorst neerstuikt – onder de ogen van een man met hoge laarzen en een lederen jachthuis met franjes op de naden: Old Shatterhand. Hoe komt het, dat een wetenschapsman als dr. de Rooy zich na zijn jongensjaren met May onledig is blijven houden? Natuurlijk is daar de reden van belangstelling voor talen en literatuur, maar hiermee is de zaak niet bekeken. Karl May was een buitengewoon boeiend mens. Men kan zonder overdrijving zeggen, dat hij een van de felst omstreden figuren uit de literatuurgeschiedenis is. Van 1890 tot 1900 werd hij opgehemeld als de grootste volksauteur, die het Duitse taalgebied ooit had voortgebracht.
Rond de eeuwwisseling echter begon een bittere en niet zelden walglijke hetze, die zijn einde aanzienlijk heeft versneld.
Het gestook heeft overigens niet kunnen verhinderen, dat geen oeuvre in Duitsland zo’n grote oplage heeft gehaald als dat van May. Van zijn vijfenzestig werken zijn daar minstens twaalf miljoen exemplaren in omloop. Als u deze met de ruggen naar voren naast elkaar zou zetten, kunt u er de weg Groningen-Middelburg mee afzetten. Met de titels naar voren kunt u de afstand Amsterdam-Boedapest overbruggen en met alle bladzijden achter elkaar kunt u de maan halen. Om alle exemplaren te laten wegkruien, moet u tweemaal het inwonertal van een stad als Haarlem laten opdraven, aangenomen, dat u iedereen vijftig kilo te sjouwen geeft.
Een drama zou men het leven van Karl May het best kunnen noemen. Kort na zijn geboorte in 1842 te Hohenstein-Ernstthal 3 in het armoedigste deel van Saksen werd hij blind. Zijn vader, een arme wever, ging met kwakzalvers in zee, waarvan het gevolg was, dat Karl vier jaar met zijn ogen bleef sukkelen. Eerst toen de hulp van een kundig arts werd ingeroepen, kreeg de jongen het gezichtsvermogen terug.
Vader May moge dan een onevenwichtig man zijn geweest, die door en door goed en tegelijk tiranniek was, hij had uitstekende gaven, die echter door materiële ellende onontwikkeld waren gebleven. Negen van zijn kinderen stierven jong en buiten vier dochters bleef maar één zoon in leven. May senior besloot zijn stamhouder volop de kansen te geven, die hij zelf niet had gehad, te meer omdat Karl intelligent was. Als jongen van acht zat hij in de klas van de elfjarigen, hij had een voortreffelijk geheugen en kunstzinnige aanleg, hetgeen bleek uit zijn prestaties op orgel, piano en viool. Helaas ontbrak het vader May aan het vermogen om zijn zoon het juiste voedsel te geven voor de geest. Hij overstelpte hem met alle mogelijke leerstof zonder enig verband en vaak ook zonder enige waarde. Karl moest oude gebedenboeken, rekenboekjes, werken over natuurwetenschappen en geleerde verhandelingen, waarvan hij geen jota begreep, doornemen. Een aardrijkskundeboek uit 1802 – meer dan vijfhonderd bladzijden dik – moest hij in zijn geheel overschrijven. „Dan onthoud je de gegevens beter,” zei zijn vader.
Na enkele jaren had Karl ongeveer alles gelezen of overgeschreven, wat zich te Hohenstein-Ernstthal in privé-bezit bevond. Toen zag de oude May naar andere bronnen om. Hij zette zijn spruit aan de studie van het Latijn, Frans en Engels en van honderden boeken over de geografie, die hij overal te leen had gekregen. „Dit mengelmoes moest wel vergif voor me worden,” zei Karl May later in zijn levensbeschrijving. Het lag voor de hand, dat de jongen, die een zeldzaam rijke fantasie en een krachtig gevoelsleven bezat, een uitweg zocht in het rijk van de verbeelding. Hij raakte in de ban van de romantische rimram van een uitleenbibliotheek, die zijn hoofd volkomen op hol bracht. Hele nachten verslond hij Sallo Sallini, de edele rover 4, Bellini, de bewonderenswaardige bandiet 5, en Emilia, de ingemetselde non 6. Zijn vader vond het prachtig. Tot Karl van huis wegliep om in Spanje bij een of andere sinterklaasachtige roofridder, van wiens bestaan hij door de lectuur overtuigd was geraakt, geld te vragen voor het doodarme gezin May. Na een dag was de knaap echter weer terug.

Kaarsen voor de kersttafel

In 1857 ging Karl May naar de kweekschool, vanwaar hij twee jaar later werd weggestuurd wegens „diefstal”: hij had een paar stompjes kaars in zijn zak gestoken, omdat er thuis geen verlichting voor de kersttafel aanzat! In 1861 haalde hij een akte, maar reeds het jaar daarop nam zijn onderwijzerscarrière een voortijdig einde wegens diefstal, die wederom eigenlijk geen diefstal was. De zes weken gevangenisstraf waren een helse marteling voor hem. Ze benamen hem waarschijnlijk de controle over zijn handelingen en hulden zijn geheugen in duisternis.
Na zijn vrijlating schafte hij zich bont- en pelswerk aan (dat hij absoluut niet nodig had) en verdween ermee zonder te betalen. Hij werd tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld. In de cel te Zwickau kwam hij voorlopig tot rust. Hij kreeg er het beheer over de welvoorziene gevangenisboekerij, hetgeen hem in staat stelde naar hartenlust te studeren. Zo legde hij de basis van zijn latere reisverhalen. In Zwickau ook rijpte bij hem het idee volksverteller te worden. Hij stelde een plan de campagne voor een schrijversloopbaan op en wrochtte enkele verhalen om meteen na zijn invrijheidstelling te kunnen publiceren.
Na drie jaar kreeg Karl May gratie wegens goed gedrag. Hij was evenwel nog niet thuis, of de innerlijke verscheurdheid deed zich weer gevoelen. Hij begon te zwerven. Waarheen? Zelfs vandaag de dag is er niemand, die het weet. Als een kleptomaan stal hij links en rechts de meest bizarre artikelen: biljartballen, een kinderwagen ... Hij gaf zich uit voor baron, arts, officier. Hij werd gearresteerd, maar ontsnapte door zijn bewaker te bedreigen met een ongeladen pistool en uit een rijdende trein te springen. Landlopers en dieven schoven de schuld van hun misdaden, die zij zelf hadden begaan, gemakshalve op Karl May, die immers toch een slechte naam had.
In de gevangenis van Waldheim, waar hij van 1870 tot 1874 verbleef, bereikte hij eindelijk zijn loutering en toen de poorten van de gevangenis zich voor hem openden, ging voor hem ten langen leste de zon op. Hij werd redacteur van twee tijdschriften, waarin hij zijn onsterfelijke reisverhalen publiceerde: de avonturen van Indianen, prairielopers en oriëntbewoners. Karl May schreef veelal in de ik-vorm, wat zijn werken zeer levendig maakt. Maar dat is zeker niet de voornaamste reden, waarom hij dit procédé toepaste. Hij kroop in de huid van Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi, omdat hij het besef van schuld aan diefstal en oplichting en de smartelijke herinnering aan zeven jaar opsluiting wilde ontvluchten in wensdromen. Hij wilde Old Shatterhand en Kara Ben Nemsi zijn – de nobele mannen, die het woord rechtvaardigheid in hun blazoen hadden geschreven, die het opnamen voor de verdrukten en de misdaad te vuur en te zwaard bekampten.
In een vak- en amusementsblad voor mijnwerkers en fabrieksarbeiders heeft Karl May wat hij noemde Geografische predikingen gepubliceerd, waarvan het thema is, dat de schepping de lof van haar Schepper verkondigt. May overdrijft niet, als hij deze beschouwingen het richtsnoer van al zijn werken noemt. Hij voelde zich een prediker, die in zijn gehele oeuvre – avonturenromans, gedichten, verhandelingen en een toneelstuk – lansen moest breken voor godsvertrouwen, wereldvrede, oprechtheid, naastenliefde en de gelijkheid van alle mensen en rassen.
Karl May werd in snel tempo de populairste Duitse schrijver en geraakte mede door talrijke vertalingen tot welstand. Doch reeds in 1900 verliep voor hem het getij. Terwijl hij Azië doorkruiste, wierp een Duitse uitgever 7 zich op vijf van zijn boeken – onschuldige liefdesromans, die hij vroeger voor de colportage had geschreven. Ze waren onder pseudoniem verschenen, maar de uitgever bracht ze met veel fanfares onder de naam Karl May op de markt zonder toestemming van de auteur. Nog schurkachtiger was, dat de romans geheel en al buiten weten van May waren gelardeerd met gepeperde passages om ze beter verkoopbaar te maken.
Een verschrikkelijke storm barstte boven het hoofd van de schrijver los. Kranten, brochures en boeken kreten hem uit voor huichelaar, pornograaf en smaakbederver. De man, die eerst hemelhoog was geprezen, werd nu afgeschilderd als een prutser en een afzichtelijke booswicht. Hij deed de uitgever een proces aan, dat zeven jaar duurde en dat hij in alle instanties won. Maar de prijs, die hij voor de victorie moest betalen, was fataal. Zijn verleden, dat voor de rechtbank was opgehaald, werd door jaloerse collega’s en domme haters op straat gegooid. Het heeft hem doodgemarteld. Hij overleed te Radebeul in 1912.
Een kwart eeuw had hij fanatiek, soms geraffineerd en soms ronduit kinderachtig gevochten om de pijnlijke episoden uit zijn jonge jaren te maskeren. Daarom had hij zich vereenzelvigd met de voorbeeldige helden uit zijn boeken. Tegenover de ontelbare lezers, die hem vroegen of hij alle avonturen, die hij beschreef, wel echt had beleefd, hing hij grote verhalen op over de berendoder en het Henry-geweer. Bluffen tegenover argwanenden moet hij als de enig mogelijke zelfverdediging hebben gezien. Hij beweerde in alle ernst, dat hij veertig talen en dialecten sprak, dat hij de doctorstitel had behaald en dat hij eenentwintig keer in de States was geweest. Hij sneed op over zijn ontembare werklust en verstrekte in brieven en interviews doodgemoedereerd aanvullende bijzonderheden over fictieve figuren als Hadji Halef Omar, Old Firehand en Winnetou (Winnetou = Cochise, Apachenopperhoofd, ± 1820-’70, historische figuur 8). Het is triest om te zien hoe deze vestinggordel van verdichtsels (die – wie zal het zeggen – May misschien zelf wel geloofde) met één slag werd ontmanteld door naijver en haat, euvelen waartegen hij tientallen jaren in zijn geschriften had gestreden. Dat was het tragische lot van Karl May.

Wie vier uur met dr. de Rooy over de Sakser heeft gesproken, twijfelt er geen moment meer aan, of het is jammer, dat zijn boeken de laatste tijd verdrongen worden door science-fiction en beeldromans. Old Shatterhand/Kara Ben Nemsi ook voor u! Dat zegt dr. de Rooy niet alleen tot de jeugd, want de werken van May zijn op zeven na voor volwassenen bedoeld.
„C’est ça,” zo besluit dr. de Rooy zijn ontboezemingen. Per slot van zaken is Frans zijn vak.
Maar het zou mij helemaal niet vreemd in de oren hebben geklonken, als hij evenals Winnetou, het onvergetelijke opperhoofd der Apachen, „howgh” had gezegd ...



De beroemde zilverbuks is een der pronkstukken van ’t Karl-May-museum.



[1]In: Panorama, 16 juli 1960.
[2]Dr. F. C. de Rooy (voluit: dr. Ferdinand Carel de Rooy, * 9 juni 1919 , † 4 maart 1998) was in het dagelijks leven leraar Frans te Zwolle, later Rijswijk/Z.H. en in zijn vrije tijd dé Karl May-kenner van Nederland. Van zijn hand is o.a. het boekje „Old Shatterhand - Kara Ben-Nemsi - ook voor U! De boodschap van Karl May, de idealist uit het Avondland” (Tilburg: Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis, 1955) en hij redigeerde en gaf in de jaren 1962-1967 de 50 bekende Karl May-pockets bij Uitgeverij Het Spectrum uit.
[3]De stad Hohenstein-Ernstthal bestaat pas vanaf 1 januari 1898 door de samenvoeging van Hohenstein en Ernstthal; Karl May werd op 25 februari 1842 geboren in Ernstthal.
[4]Sallo Sallini, der furchtbarste Räuberhauptmann in Italien und Böhmen. Eine Räuber- und Geistergeschichte” is een roman in twee delen van de Duitse journalist en schrijver Dr. Georg Carl Ludwig Schöpffer (ook wel gespeld als Schöpfer, * 13 maart 1811 , † 1876) uit 1828, een duidelijke navolging van Vulpius’ roman „Rinaldo Rinaldini, der Räuberhauptmann”, zoals we reeds aan de allitererende titel kunnen zien. Het staat vast dat deze roman aanwezig was in de bibliotheek van „Schankwirtschaft Engelhardt” in Ernstthal.
[5]Bellini, der bewundernswürdige Bandit” wordt door Karl May in „Mein Leben und Streben” in samenhang met zeven andere titels genoemd, maar het bestaan ervan is tot op heden nooit bewezen.
[6]Emilia, die eingemauerte Nonne” wordt door Karl May in „Mein Leben und Streben” in samenhang met zeven andere titels genoemd, maar het bestaan ervan is tot op heden nooit bewezen.
[7]Bedoeld wordt Adalbert Fischer (voluit: Johannes Adalbert Fischer, * 3 december 1855 , † 7 april 1907), uitgever te Dresden, die in 1899 Verlag H. G. Münchmeyer overnam van de weduwe van colportage-uitgever Heinrich Gotthold Münchmeyer (* 29 juni 1836 , † 6 april 1892), met als enig doel om Karl Mays colportageromans opnieuw uit te geven, nu met enkele toegevoegde passages.
[8]Cochise (* ± 1805 , † 8 juni 1874) was de leider van de Chiricahua-Apachen, die vanaf 1861 een opstand tegen de Amerikaanse indringers leidde.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.



Google
www op deze website