DIE GOEDE KARL MAY
(maar de werkelijkheid is een beetje anders!)


door B. v.d. H. 1


Zo’n Indianenboek is heerlijk als je een jaar of elf bent. Met gloeiende wangen en rode oren lees je de avontuurlijke verhalen van Winnetou en Old Shattehand, en je droomt jezelf ook één van die helden. Met je vriendjes uit de straat lever je verwoede gevechten met vriendjes uit die andere straat en in je geestdrift ruk je hun de kleurige veren van het hoofd.
En altijd, ook als je al lang volwassen bent, houd je ergens in je hart een zwak plekje voor Indianenboeken. Een buurman van mij, die leraar is en heel streng, leest als hij met griep in bed ligt, de Indianenboeken van zijn zoons. Je zou het hem niet aanzien: een keurige heer, waarvan je je moeilijk kunt voorstellen, dat hij eens een onverschrokken roodhuidje was, dat woeste Indianenkreten uitstootte en niet luisterde naar de vermaningen van zijn moeder om toch op te houden met die wilde spelletjes.
Intussen is de werkelijkheid toch wel een beetje anders dan de boeken van Karl May en Gustave Aimard doen denken.


Dat dit Navajo-meisje (op een reservaat in het Westen van Nieuw-Mexico) met een lam wordt gefotografeerd is geen toeval, want de Navajo-Indianen doen, veel aan schapenteelt; van de wol maken zij hun beroemde dekens en het vlees eten zij.


Een stevige tante, deze Navajo-Squah van het reservaat der Navajo-lndianen in Nieuw-Mexico! De vrouwen daar zijn meestal nogal zwaar, dragen graag prachtige geweven kleren en mooie sieraden, werken hard en hebben veel in de melk te brokkelen!


Eerst iets over de naam „Indianen”. Toen Columbus in 1492 op zoek was naar een nieuwe zeeweg naar Indië, landde bij, zoals bekend, in Amerika. Hij meende Indië bereikt te hebben en noemde daarom de bewoners van het land „Indians”. De naam Indianen geldt dan ook voor de oorspronkelijke inheemse bevolking van Amerika, van Zuid tot Noord. Alleen de Eskimo’s in het Noorden vormden een uitzondering. De benaming „Roodhuiden” is onjuist, want geen enkele Indiaan heeft van nature een rood velletje. Wel hadden sommige stammen de gewoonte zich in te smeren met een rood-bruine kleurstof.
Men stelt zich de Indianen graag koperkleurig voor, met uitstekende jukbeenderen, een arendsneus en sluike haren. Sommige soorten zijn inderdaad zo. Maar er waren talloze stammen, die onderling in ieder opzicht verschilden. Die uit het N.O. van de Ver. Staten bijvoorbeeld leefden van landbouw en woonden in wigwams; ’s winters jaagden ze op buffels en herten. De stammen uit het boomloze prairiegebied, o.a. de Sioux bestonden uitsluitend van de buffeljacht, Het vlees dat ze aten, was meestal buffelvlees, hun tenten waren bespannen met de huid van de buffel. Zelfs hun kleren waren van soms prachtig beschilderde buffelhuid gemaakt. De Maya’s uit Mexico hadden een hoge beschavingsvorm bereikt; wel woonden ze vaak in hutten van takken en palmbladeren, maar toch ook soms in een soort huizen. Alleen hun tempels waren van steen. Deze tempels hadden de vorm van afgeknotte pyramiden; enkele bestaan er nog. De Maya’s waren de enige Indianenstam, die een eigen figuurschrift hadden.


Een van de mooiste Indiaanse pueblos in Taos te Nieuw-Mexico, waarvan de lemen muren (die hier al staan sinds de tijd dat de Indianen de enige bewoners waren) door Pueblo-vrouwen worden hersteld; bij de brug oefenen mannen van het dorp een rituele dans.


Tegenwoordig wordt er door mensen, die de cultuuruitingen van vreemde volken bestuderen, nogal veel werk van de Maya-cultuur gemaakt. Deze Indianen waren niet alleen bekwame landbouwers, maar hadden ook een grote technische kennis. Ze legden wegen aan, bouwden bruggen. Bovendien waren ze uiterst kunstzinnig; hun gereedschappen versierden ze met mozaïekwerk en ze maakten prachtige sieraden en aardewerk.
Maar er waren ook heel primitieve stammen, zoals bijv. de Vuurlanders, water nomaden, die hoofdzakelijk van visvangst leefden. Ze woonden in boten van boombast en hadden primitive wapens: stenen pijlen en schelpen bijlen.
De Inca’s in Peru waren weer veel beschaafder, maar het is niet mogelijk om in een stukje als dit alles over de vele, vele Indianenstammen te vertellen.
Toen de blanken kwamen – de bleekgezichten, zoals ze in de Indianenboeken heten – was dat lang niet altijd gunstig voor de inheemse bevolking. De stammen in Midden- en Zuid-Amerika konden zich nu het beste staande houden. Die uit het oostelijk deel van de Ver. Staten, dat ijverige volk van landbouwers, werden bijna geheel uitgeroeid. Bijna, want dank zij de bemoeiingen van de regering der Ver. Staten is het aantal Indianen daar de laatste 50 jaar weer toegenomen, en wel van 50.000 tot 400.000. In Oklahoma heeft men een Indianenterritorium gesticht om de uitsterving van dit bevolkingsdeel tegen te gaan.


Dat de Pueblo-Indiaanse vrouwen trots zijn op hun pottenbakkerskunst is geen wonder, want zij maken producten die onmiddellijk opvallen door hun fraaie vorm en nauwgezette afwerking.


Ook in Nieuw-Mexico, Colorado en Arizona leven nog Indianenstammen, en over hen, de Pueblo-stammen, wil ik nog even iets vertellen.
De naam Pueblo hebben ze te danken aan het feit dat ze in dorpen wonen, want Pueblo is het Spaanse woord voor dorp. Hier dus geen wigwams, of tenten van buffelhuid, of hutten van takken, maar echte huizen. AI lijken die hulzen nou niet bepaald op de onze! Ze zijn gebouwd van steen en leem en hebben slechts één vertrek. Zo’n dorp is vaak niet anders, dan een aantal huizen, die terrasvormig op elkaar zijn gebouwd. Of ook wel naast elkaar, rondom een erf. De onderste huizen hebben soms de deuropening in het dak. Nogal omslachtig, want je hebt een trap nodig om dit „benedenhuis” binnen te kunnen gaan.
Al vóór de ontdekking van Amerika wisten de Pueblo-stammen, die van de landbouw leven, hun grond vruchtbaarder te maken door de aanleg van irrigatiewerken. Ze verbouwen vooral maïs, zoals trouwens de meeste landbouwende Indianen. Maar ze zijn ook heel kunstzinnig en bijzonder knap in het maken van potten, schalen, weef- en vlechtwerk. Moderne Europese kunstenaars hebben vaak grote belangstelling voor het mooie aardewerk van de Indianen, en meer dan eens worden ze er door geïnspireerd.
De godsdienst van de Pueblo-Indianen is helemaal op de landbouw ingesteld. Ze hebben goden voor de regen, voor de zon, voor de maïs. Voor een volk van landbouwers is een goede oogst immers een ware zegen.
Deze Pueblo-stammen behoren tot vier verschillende taalgebieden. Er bestaan trouwens heel veel Indiaanse talen. Alweer een prachtig gebied voor de wetenschaps-mensen om er hun hoofd over te breken.
Amerika is dus wel een eigenaardig land, jong wat de blanke bevolking betreft, oud als je het oog hebt op de verschillende beschavingsvormen van de Indianen.
Jammer dat het te ver is om er eens even te gaan kijken! Maar als ik ooit weer met griep in bed lig, dan doe ik als mijn buurman: ik duik heerlijk in „Oog om oog, tand om tand” van die goeie, ouwe Gustave Aimard, en vergeet prompt alle wetenswaardigheden!


Apache-Indianen, die ieder jaar bij de ceremoniën van enkele stammen, één woeste „duivelsdans” uitvoeren; zij vormen een der vechtlustigste stammen en de beschaving vordert er maar langzaam. Maar ze zijn prachtig getatoueerd!




[1]In: Jeugdkampioen, 6e jaargang No. 12 (augustus 1951).
In het jaarregister van de Jeugdkampioen 1951 blijkt dat achter de afkorting „B. v.d. H.” mevrouw B. van der Horst schuil gaat.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.