Karl May levert filmstof
Duitsche filmmaatschappij maakt „Door de woestijn”

anoniem 1


VAN Karl May vertelt men, dat hij nooit groote reizen heeft gemaakt; maar voor de eerste film, die thans door het „Neue Deutsche Lichtspielsyndikat”, naar een vertelling van Karl May, wordt gedraaid, en die den naam van „Door de Woestijn” draagt, werden wel degelijk reizen naar de betreffende streken gemaakt, naar Egypte, Arabië en de Lybische woestijn, dus naar die plaatsen der handeling, welke de honkvaste schrijver, al had hij ze nooit gezien, met zooveel gloed en kleur wist te beschrijven. En niet alleen gingen, zooals in dergelijke gevallen gebruikelijk is, spelleider en cameraman daarheen om de buitenopnamen te maken – neen, ook de voornaamste spelers moesten mee. Want de overige medewerkers, de figuranten, zou men niet zoo goed in Berlijn kunnen vinden als daarginds en ze moesten natuurlijk zoo echt mogelijk zijn. Zooals je ze alleen maar in de woestijn vindt. En zoo togen ze derwaarts, met een variant op het bekende Arabische spreekwoord zeggende: „Als Mohamed niet tot de film komt, dan komt de film tot Mohamed!”

Hindernissen

De opnamen vonden plaats op 200 K.M. afstand van Caïro en verder nog; soms loonde het de moeite niet, om ’s avonds naar de stad terug te keeren en dan brachten ze den nacht maar in tenten door, zooals een van de voornaamste speelsters, G r e t e l  W a w r a, vertelde. Ze sliepen daar uitstekend, zonder vrees voor de dieren, voor de wilde ten minste, want deze leven alleen nog maar veel dieper in de woestijn; af en toe hoorden ze slechts het huilen van de jakhalzen. Daarentegen kregen ze des te vaker met de meer „aanhankelijke” woestijnbewoners te doen en die kennismaking was niet altijd even aangenaam. Aan het rijden op kameelen moesten ze eerst even wennen, ook het rukkerige opstaan van die dieren was in het begin alles behalve prettig. En dan de muskieten....! Ook met scarabeeën kwamen ze in aanraking, die kevers, die zich eigenlijk alleen in de sympathie der menschen mogen verheugen, wanneer men ze.... versteend in het zand vindt ; dan kan men ze namelijk – hetgeen veel gedaan wordt – als sieraad gebruiken. Een ware plaag waren verder de vliegen, waar de Arabieren zich heelemaal niet om schijnen te bekommeren. G r e t e l  W a w r a vertelde dat er ongeveer 270 Egyptische oogziekten bestaan en dat van de 100 Arabieren er 60 blind zijn.

Hooge hakjes

De kennismaking met de „tweebeenige” woestijnbewoners beviel heel wat beter. Met behulp van den tolk werden de geschikte Arabieren voor de opnamen uitgezocht en in dienst genomen; en toen zij zich den volgenden morgen kwamen melden, verschenen en paar vrouwen in zijden kousen en met hooge hakjes, zoodat de regisseur H ü b l e r - K a h l a hen eerst weer aan ’t verstand moest brengen, dat het juist om hun Arabische costuums te doen was. Het filmen zelf viel den Arabieren niet mee; het duurde een heelen tijd, eer ze er achter waren, waar het om ging. Maar toen ze het dan ook eindelijk begrepen hadden, toen kende hun geestdrift geen grenzen meer en waren ze onuitputtelijk van ijver. Zoo moesten ze, bij een zekere opname geweldig schreeuwen en dan langzaam tot zwijgen komen. Het duurde een heelen tijd eer ze in de vereischte stemming waren, maar toen kwam er dan ook geen eind meer aan het geschreeuw, hoe de regisseur ook door fluiten en „stilte!” roepen zijn enthousiaste medewerkers tot bedaren trachtte te brengen. En toen er een andermaal een gevecht opgenomen werd, waarbij 200 Arabieren met 150 paarden hun medewerking verleenden, toen namen ze het zoo ernstig op, dat er een paar gewonden bij vielen……
Eens kregen de medespelenden van een sjeik een uitnoodiging voor de thee. Hun gastheer was de beminnelijkheid zelve en bewees hun zelfs de hooge eer, om hun volgens Arabische zede het eten – brood met buffelboter en rijst – zelf in den mond te stoppen. Als tegen-beleefdheid beloofden zij den sjeik, die niet genoeg kopjes bezat, een nieuw servies, wat ze hem later dan ook uit Caïro stuurden……
Bij dat bezoek liet de sjeik hun ook nog vol trots zijn kleine harem – uit „slechts” twee vrouwen bestaande – zien en de beide Arabische dames rustten niet voor zij de twee vrouwelijke leden van het gezelschap op z’n Arabisch hadden uitgedost. In die voor hen ongewone kleedij waren zij voor den sjeik en zijn broer blijkbaar veel aantrekkelijker. Zij werden althans door de beide Arabieren met bewonderende blikken opgenomen en bij het afscheid hoorden zij zich nog vele malen naroepen: „Gauw weerkomen, gauw weerkomen!”
Wat echter wel niet zoo heel spoedig zal gebeuren


[1]In: Utrechtsch Nieuwsblad, 7 december 1935.



Terug naar de Nederlandstalige bibliografie.

Terug naar de Karl May-startpagina.

Terug naar de Apriana-startpagina.